Met spiedend of afgunstig oog werden door de onderlinge groepen de bekems van de
tegenpartij in het vizier gehouden.
Er waren in die tijd tuinders, die in hun tuin de bruine en witte bonen, die zij
voor eigen gebruik geteeld hadden,
tegen in de grond gezette staken opstapelenden om ze droog te bewaren en later
te dorsen.
Deze zogenaamde bonenhopen vormden voor de in het nadeel verkerende bekembezit-
ters soms een welkome verhoging van de bekemvoorraad; en deze werden dan ook wel
eens in de schemering op een handkar in alle stilte uit de tuin gehaald en aan
de bekem toegevoegd, waarna bijna altijd een dag later de gewaarschuwde een
persoons politiemacht kwamom het ontvreemde weer op te eisen en door de
verantwoordelijke personen weer naar de oude plaats terug te laten brengen.
Straf was er in die tijd niet bij, want ook de politie had vroeger een bekem
gemaakt. Wanneer dan eindelijk de bewuste 2Ze februari was aangebroken ging de
schooljeugd 's middags met de karren langs de huizen om nog wat laatste brand
bare waar of voor zover dit niet aanwezig, enige geldstukjes op te halen.
Dit gebeurde onder het zingen van het volgende lied:
"Ikkie Tikkie To
boer mag ik een bosje stro, boer mag ik een bosje tarwe
vanavond zal ik me warme, op het hoge lage land,
daar ligt Piet van Schoven,
als je het niet geven wil zal ik je beroven.
Ik roof ien. Ik roof er tien. Ik roof er elf. Ik roof er de hele boereschelf"