Het eerste electrische licht herinner ik me nog goed. 't Was herfst en we
waren te melken geweest bij Piet Zoon. Onderweg naar huis zagen we hier en daar
de lichten aangaan, heel opwindend.
Door de oorlog van 1914-1918 hebben we in die jaren niet veel genoten. Er
was ook geen kermis. Toch had ik in 1918 een soldatenvriend uit Terschelling.
Een keurige jongen, maar niet katholiek. Hij vond 't niet erg dat ik katholiek
was. Hij zei: "Ik vind een Hoorns meisje altijd netter". Ha een retraite in
Rotterdam maakte ik de verkering toch definitief uit.
Toen de oorlog voorbij was, vlasten we op de kermis, maar er brak de
Spaanse griep uit, die veel jonge slachtoffers vroeg. De kermis werd toen
af ge last.
Ha de oorlog van '14-'18 hebben we verschillende Duitse en Oostenrijkse
jongetjes in huis gehad. Eén van hen is priester geworden en heeft niet zo lang
geleden Akersloot bezocht om de familie Baltus weer te zien. Hun ouders hadden
niet genoeg voedsel. Moeder was erg sociaal voelend. Toen tante Heeltje ziek
werd, kwamen Wim en Marietje Tiebie ook bij ons in huis.
Op zondag wandelden we naar 't Schouw om naar de boten te kijken, die daar
aanlegden, of naar de Hoogegeest als je iemand aan de arm had. Waar nu de
gemeentewerkplaats aan de Bosweg staat, was toen 't Grote Bos. Mijn broer Jaap
kwam vaak door dat bos om me te waarschuwen: "Vader staat aan 't eind van 't
laantje". Je mocht niet zomaar met een vreemde jongen lopen.
Ha je zestiende jaar ging je haar omhoog. Je kocht dan een "nappie" van
gaas en daar ging je haar omheen. Voor dat "nappie" moest je naar Uitgeest, 't
Was niet in Akersloot te koop.
Ik leerde patroontekenen bij Agnes Soeterbroek. Agnes was zelf twee jaar op
een internaat geweest en kon zodoende les geven. Ik werd verstelnaaister voor
één gulden per dag. Zo kwam ik bij heel wat gezinnen van Boekei tot de Sluis. Ik
deed ook naaiwerk voor de pastorie. Ik herinner me nog goed dat ik de kniebroek
van pastoor Van Baar heb versteld.
14