Waar gij opgaat ten feest, biede u géén meer zijn groet, waar gij rijdt langs de baan, lichte er nooit één zijn hoed, en geen edele hand leide u ooit meer ten dans, en vergaan moet uw jeugdals een dorrende krans. Geen minstreel bezinge ooit uw glorie als bruid, uw edelste valk worde een nachtraaf te buit, voor een schurftige das valle uw snelst hazewind ja, uw beê moet vergeefs zijn om de vreugd van een kind!" De maanschijf rees op, boven 't blaauwende meir toen de pont van wal stak aan't Ouddorper-veer en de vos joeg daarheen langs de zandige geest, of hem de adem der nacht tot een wiek waar geweest. Meynaert Pellegroms huis, Meynaert Pellegroms erf, rees aan de oever der Vroonmeir op grasrijke werf en daar stroomde de wijn, onvermengd en gekruid, Meynaert Pelgrom was bruigom, Goudrada zijn bruid. De turfvlam steeg hoog in de gapende schouw heel de deil stond in gloed van de rosse flambouw, en de wilgetak geelde aan de graubruine wand, doorvlochten met vlierbes en mabloem van 't land. Luid toonden de pijp en de vedel bij 't feest. Luid joelden de gasten met vrolijke geest. Luid schalden de leidren bij beurten en rij. Luid klonken de kannen en bekers erbij. 10

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Groene Valck - Akersloot | 1982 | | pagina 10