Kees Kraakman kwam een eer bij grootvader en grootmoeder om te vertekken, dat hij wou gaan 'stil' leven, maar wel in zijn eigen tuin, want z'n tuin, daar hield hij groot van. Hij zei: "Jullie prakkizeren er maar over, ik kom over een week terug en dan hoor ik de uitslag wel". Ze kwamen tot de slotsom om met Kraakman een ruil aan te gaan. Kraakman had een perceel grond in de Hoogegeest, dat grensde aan land van grootvader en een perceel aan de overkant (daar is later Jan Schut, de eierenboer, op beland). Het land waar m'n grootvader op terecht kwam heette "De Delver" en was half van grootvader, half van Kraakman. Dit in ruil voor twee akkers ten oosten van de Meerweg, waar later voor Kees Kraakman werd gebouwd. Dit huis staat nu nog tegenover de firma Dil, de waterpolitie huist erin. Aan de overkant in de Hoogegeest was het paardenwed. De paarden die vroeger de zeeschepen binnen haalden, kwamen hier de benen wassen. Bij de Schermerdijk, het gat in de Meer, was een stal, behorende aan de familie de Groot (nakomelingen van deze familie wonen nu aan de Blokkerweg in de Schermer). Bij de familie de Groot werden de paarden gestald, maar voor dat ze gestald werden, gingen ze eerst naar het paardenwed. Dat was goed voor die benen, 'n Schip werd door zes of acht paarden getrokken en in Akersloot werden de paarden gewisseld. Bij de ruil met Kraakman hoorde ook: een winter lang een paard en twee driewielerkarren. Dit werd gebruikt om het paardenwed dicht te gooien. Van de ruil werd een behoorlijke akte opgemaakt. Ze spreken van die goeie ouwe tijd, maar dat kan ik niet onderschrijven, want de tijden waren slecht en m'n vader vertelde: 'In november zaten grootvader en grootmoeder met hun kinderen bij de kachel. Werk op en geld op! Ze verbouwden zelf wel eten, maar er was altijd nog wel wat nodig en ze moesten poffen bij de kruidenier. Ome Jan, de oudste, en m'n vader kwamen op een idee om wat geld binnen te krijgen. Ze gingen op 3-e Kerstdag naar Heiloo naar de houtveiling. De familie van Foreest had tweederde van Heiloo in bezit en liet op de veiling hout verkopen. In later tijden verkochten ze op de veiling alleen takkebossen en palenhout, maar in die tijd kon je er dik hout kopen. Grootmoeder was er eerst op tegen, maar ze vond het goed toen ze hoorde dat ze hout pas in oktober van het volgend jaar hoefden te betalen. Ze kochten een grote partij dik hout en brachten het door de polder, over het ijs, van Heiloo naar Akersloot. Bij de laatste tocht begon het te dooien en de hele vracht zakte door het Kerkemeertje. Het brandhout verkochten ze bij de boeren en er kwam geld op tafel. Toen de winter voorbij was hadden ze geen schulden gemaakt. Ze namen ook een paar varkens op hok en grootvader zei: 'Ik sla op m'n kont, zes en dertig gulden in de kast en een varken in de kuip!' Wordt vervolgd! Mevrouw C la/mg.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Groene Valck - Akersloot | 1981 | | pagina 11