In een studie over opstandigheid van de Nederlanders in de franse tijd (3)
wordt Egmond aan Zee tot tweemaal toe uitgebreid vermeld in verband met
ongeregeldheden waaruit die recalcitrante en de antiffanse instelling van de
bevolking blijkt.
Verbod op nachtelijk uitvaren
In augustus 1808 werd de commies van toezicht op de visserij de heer J.
Wijnants tijdens inspectierondes met stenen bekogeld nadat hij een aantal
maatregelen tegen het nachtelijk uitvaren van de pinken had genomen. Ook
zijn dochter werd dagen achtereen lastiggevallen en met vuilnis en geene
kleine stenenbestookt door 'het gepeupel, een hoop baldadige jongens en
een vuïlaardigen hond' onder het roepen dat haar vader haar ook maar 's
nachts aan de ketting moest leggen.
Rel om het buitgeld
Het tweede incident betrof een rel om het builgeld(4) op de achtste september
van 1809. Dat hele jaar al was het de vissers verboden uit te varen zodat
het dorp geen inkomsten meer had en de nood hoog was. Tegen dit soort
omstandigheden hadden de vissers zich verzekerd door een deel van de
visopbrengst te reserveren als appeltje voor de dorst. Dit zogenaamde builgeld
werd door de reders in bewaring gehouden. Niet helemaal onbegrijpelijk
waren de vissers met de eis gekomen om het builgeld aan te spreken ter
leniging van de nood, hetgeen de reders na herhaald aandringen accepteerden,
'echter na aftrek van een schadepost welke eenzijdig door hen zou worden
vastgesteld'. Vermoedelijk was deze plotseling ingebrachte schadepost de
druppel die de emmer voor de visserlieden deed overlopen, want nog voor
de uitbetaling kon beginnen verliet één van hen, Kos Cornelis Swart, onder
allerlei uitdrukkinge van vloeke, wenschen en sweerenhet huis van reder
Pieter Reyne Gouda, om zeer snel terug te komen met, in de woorden van
de schout Christiaan van Egmont 'het cabaal van wel twee hondert mannen
en vrouwen uit het dorpNa eerst wat voor de deur te hebben geroepen en
gescholden begon de menigte het huis waar de reders vergaderden binnen te
dringen maar de schout wist erger te voorkomen, nadat hij met hulp van de
wachtmeester en enige soldaten ten tonele was verschenen. De volgende dag
zouden de vissers met de opgelegde restitutie akkoord gaan, maar de haat
tegen reders en het gezag was vanzelfsprekend alleen maar sterker geworden.
Over dit incident schreven de schout Christaan van Egmont en zijn meerdere,
de baljuw Joachim Veenhuyse elk een in toon totaal ander verslag aan het
Geestgronden, 24 (2017), nr. 4
109