worden (Afb. 14); de zuidelijke grens liep in westelijke richting naar de
Noordzee. Op deze manier zouden ook de beide lichttorens en drie huizen
die net buiten de 'op eene onbegrijpelijke bekrompene wijze rond het dorp
getrokkenoude gemeentegrens lagen, bij Egmond aan Zee komen.
Op oudjaarsdag stuurde de gemeente het voorstel tot gebieduitbreiding naar
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De gemeente Egmond-Binnen
mocht ook haar zegje doen en ging niet dwarsliggen; ze was veel te bang
dat anders armen uit Egmond aan Zee op grondgebied van Egmond-Binnen
zouden komen te wonen, waarbij de lasten van armenzorg door Egmond-
Binnen gedragen zouden moeten worden.
Eind september 1861 werden de beide gemeenten het eens over de
voorwaarden waaronder de grenswijziging moest plaatsvinden (3a-5a). De
hoofdingenieur van Waterstaat in Noord-Holland te Alkmaar leverde een tekst
en een kaartje (Afb. 14) aan waarin de nieuwe grenzen werden beschreven
en getoond. Daarbij kon hij terugvallen op recente metingen van het kadaster
uit 1861. In dat jaar werd de gemeente namelijk opnieuw opgemeten en het
gemeentebestuur maakte van die gelegenheid gebruik om de landmeter te
vragen ook de beoogde nieuwe grenzen vast af te bakenen.
De grenswijziging was niet meteen rond. Dat kwam mede doordat minister
Thorbecke van Binnenlandse Zaken de voorkeur gaf aan een fusie tussen
de beide gemeenten boven een grenswijziging. Egmond-Binnen kon dan
het armlastige Egmond aan Zee op de been houden, wat voor het Rijk
financieel gunstiger was. De beide gemeenten voelden er echter niets voor.
Ze vonden de verschillen tussen de agrariërs van Egmond-Binnen en de
van zeevaart, visserij en handel levende inwoners van Egmond aan Zee te
groot en de belangen te uiteenlopend. Men voorzag als gevolg daarvan ook
onaangename verwikkelingen'' bij de vorming van een gemeentebestuur.
Uiteindelijk haalde de minister bakzijl: het wetsvoorstel tot grenswijziging
werd begin december 1864 ingediend(6). Daarna ging het snel: op 1 januari
1865 was de grenswijziging een feit. Toch had het ministerie zich niet met
de gang van zaken verzoend. In 1868 kwam er opnieuw een fusievoorstel.
De beide gemeentebesturen waren er nog steeds fel op tegen en werden
daarin gesteund door de provincie (3a). Daarna verdween het onderwerp van
de agenda.
130
Geestgronden, 24 (2017), nr. 4