In het begin van de twintigste eeuw werd de armenzorg hoofdzakelijk door de ker ken gegeven. Gemeenten speelden hierin een ondergeschikte rol. Twee jaar geleden hebben we in Geestgronden een paar artikelen over de armenzorg in Egmond aan Zee gepubliceerd. In onderstaand artikel beschrijft Jacco Zoon hoe zijn voorouders in Egmond-Binnen aangewezen waren op de kerkelijke zorg. Jacco Zoon DE VINCENTIUSVERENIGING IN EGMOND-BINNEN Een eeuw geleden leefden veel mensen in bittere armoede. Sociale voorzie ningen waren er nauwelijks en bij overlijden, ziekte of werkeloosheid van de kostwinner, vielen inkomsten weg en was je aangewezen op liefdadigheid. De rol van de overheid, die was vastgelegd in de armenwet van 1854, was nog zeer beperkt. Ook mijn opa en oma, die in 1908 getrouwd waren, hadden moeite om, met het snel groeiende gezin, het hoofd boven water te houden. Mijn tante, Marie Apeldoom-Zoon, doet op latere leeftijd verslag van die periode(1). Ze schrijft: 'Ik ben geboren in Egmond aan den Hoef in het jaar 1915. Mijn vader heette Arie Zoon en mijn moeder Nel Admiraal. Ik was het 4e kind. We woonden aan de Herenweg. Er zijn na mij nog 7 kinderen geboren. Mijn vader werd erg ziek, hij kreeg longontsteking en was erg benauwd. Het was zo 'n groot gezin en geen inkomen. Maar er moest wel gegeten worden, dus er werden schul den gemaakt. Ook mijn oudste broer Wim werd ziek, longontsteking en pleu ritis. Dat kostte veel geld. Moeder kreeg van vereniging Vincentius f2,50 per week, daar moesten ze een gezin van onderhouden. Mijn vader en broer Wim moesten medicijnen. Naar hun ging het geld. Toen kwam er huurschuld en de bakker kon niet betaald worden. Dat was heel erg, hoe moet je zoiets doen. Toen werden we het huis uitgezet. Het gezin moest voor zondag weg wezen. De gemeente moest daar voor zorgen, en dat deed de gemeente ook. Maar je moet niet vragen hoe. We gingen naar het brandspuithuis. En als er een dronken kerel kwam dan ging hij daar zijn roes uitslapen<2>Toen kwam de winter er aan en moest er wat beters komen. We gingen naar een houten keet bij 't Woud. Intussen werden vader en Wim beter. We moesten op de grond slapen. Moeder kreeg van een arm mens van de Hoef een bed en toebehoren, anders hadden die ook op de grond moeten slapen. Dat heeft heel veel indruk op mij gemaakt. Het werd winter en dus koud. In die houten keet hebben we jaren gewoond. Geestgronden, 24 (2017), nr. 1 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2017 | | pagina 5