Blekerijen waren in onze omgeving tussen 1600 en 1750 een veel voorkomende vorm van nijverheid. Schoon duinwater, wind en zonlicht waren de belangrijkste ingrediënten voor een geslaagd bleekproces, allemaal voorhanden in deze omgeving. Met het bleken werd het vuil uit de handgeweven stoffen verwijderd. Naast wassen en spoelen in het heldere duinwater, werden de stoffen uitgewrongen en te bleken gelegd in de zon op grasvelden. In het proces werd van alles gebruikt en toegevoegd, waaronder natgehouden as, zure karnemelk en het blauwsel van de blauwselmolens. Een slim systeem van zogenaamde gietsloten en welsloten zorgde ervoor dat de stoffen makkelijk nat te houden waren. Aan het eind van het proces, dat maanden kon duren, werden de stoffen te drogen gelegd op een helling, de droogberg. De eerste keer dat de term blauwselmolen voorkomt in het historisch kadaster is bij het transport (verkoop) van perceel B145c in juni 1623 aan Pieter Harmensz Perchijn. Op dat moment staat er één huis op het perceel en hiervan is, volgens de akte, een blauwselmolen gemaakt. Rond dezelfde tijd koopt Sara Lemaire, één van de 22 kinderen van VOC kopstuk Isaac Lemaire, het aangrenzende perceel, BI45b, met hierop een huis en boomgaard, van Pieter van Egmont voor het bedrag van fl. 800,- Sara is pas hertrouwd met Jasper Braems, als zij in 1629 ook het perceel met de blauwselmolen van Perchijn over kunnen nemen. Beide percelen worden op 24 juni samengevoegd en vanaf dat moment wordt gesproken over 'twee blauwselmolens, met huizen en boomgaard'. In 1637, ze is dan inmiddels voor de tweede keer weduwe, neemt Sara Lemaire nog een hypotheek van fl. 1000,- op de twee blauwselmolens, waarvoor haar zwager Jacob v.d. Nieuwstad - baljuw en schout van Egmond en burgemeester van Alkmaar - borg staat. De hypotheek wordt afgelost door Thomas Braems, wellicht een broer van Sara's overleden tweede man. Hij is het die in 1646 in de aktes wordt genoemd als verkoper van 'twee huizen met boomgaard daarachter, genaamd de Blauwselmolen'Een jaar later worden de percelen BI45b en BI45c door de nieuwe eigenaar weer gesplitst. Uit de verdere aktes blijkt dat de genoemde twee huizen, meerdere woningen bevatten. Er moet dus meer in de richting van een verzameling gebouwen worden gedacht, dan aan twee enkele huizen. Toen Johan de Leeuw eigenaar werd van de twee percelen naast zijn hofstede, was er hier echter al geen sprake meer van werkende en/of zichtbare molens. Geestgronden, 23 (2016), nr. 2/3 85

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2016 | | pagina 39