ze er nog alle reden toe. Het ging steeds slechter met de visserij en er was
grote werkeloosheid en dan moest een heel gezin leven van negen gulden
steun. De jachtopzieners moesten de stropers verbaliseren, maar de Derpers
vonden het juist een sport om zo'n groenpetter een loer te draaien en de
Dekkers hadden daar ook een handje van.
Uiteindelijk kwam iedere stroper af en toe voor de rechter en die kon je zelfs
veroordelen voor lopen op verboden gebied. In plaats van boete te betalen,
mocht je 'zitten' in het Huis van Bewaring (dat klonk onschuldiger dan
gevangenis) en als het even kon, in een periode dat je niet kon stropen. Maar
de straffen werden allengs hoger en de confrontaties daardoor grimmiger.
Jan Dekker, de vader van de stropers in dit verhaal, zegt daarover later tegen
een verslaggever^: "Vroeger kreeg je f3,- boete en was het niet zo nodig,
wanneer je betrapt werd, om te vluchten. Maar nu de heren die je straffen,
zelf in de duinen mogen jagen, worden er boetes opgelegd van f 30,- off 40,-
en legt de zelfjagende kantonrechter tegen stropers straffen op van 14 dagen
hechtenis. Ook mijn zoon moest dit ervaren, maar hij gaat bij de rechtbank
in hoger beroep.
De pet van de stroper
Vader Dekker verwijst naar een rechtszaak tegen zijn zoon Jan, eerder dat
jaar. In de Alkmaarsche Courant (AC)3) gaat het over Jan D. en zijn broer
Comelis. In de nacht van 20 op 21 augustus 1931 snappen jachtopzieners
Koelewijn en de Winter de broers die met een carbidlamp (zgn. lichtbak)
konijnen vangen. Als Koelewijn een van de lichtbakkers vastgrijpt, ontstaat
een worsteling. Koelewijn krijgt een klap met de lamp en met een rotan stok
en hij herkent Jan Dekker (Jan de Kneet), die op de vlucht slaat, terwijl de
jachtopziener bloedend achter blijft. Op de plek van de worsteling is de pet
van de stroper achtergebleven. Op 19 januari 1932 komt Jan Dekker voor de
rechter, maar hij ontkent. De aangereikte pet zit hem immers te krap, want
die is - zegt hij - van zijn broer Comelis (Kees de Kneet). Die is hier als
getuige, maar heeft slim geweigerd om de eed af te leggen. Nu mag hij niet
getuigen, al zet de rechter hem nog wel zelf de pet op om te zien of die be
ter past. Jan blijft ontkennen, maar zijn alibi klopt niet en er is een getuige
die verklaart dat de verdachte zijn avontuur heeft 'uitgebazuind'. De officier
vindt het stropen geen al te grote misdaad, maar voor het verwonden van
een ambtenaar eist hij twee maanden hechtenis. In hoger beroep wordt het
een maand en het Hof vindt 14 dagen wel genoeg. Hoewel hun broer Krijn
Dekker (Krijn de Kneet) hier niet in voorkomt, werpt deze zaak zijn schaduw
vooruit op het drama dat volgt.
148 Geestgronden, 22 (2015), nr. 4