Net als Han ging Riet (1938), naast haar andere 'werkhuisjesmijn moeder
helpen.
Riet: "Moeders hulp in de huishouding was ik en een van de wekelijks
terugkerende huishoudelijke activiteiten was witte jassen strijken. En ik héb
er wat gestreken. Van die lange, katoenen witte jassen, die werden gesteven
(voor diegene die niet weten wat stijven is: de betreffende kledingstukken
werden na het wassen in een papje met stijfsel geweekt - Crack/ree - en
gedroogd. Het zorgde ervoor dat de kleding stevig, haast hard werd en
daardoor niet zo snel vuil opnam.). Wanneer ik een jas had gestreken, kon
je hem zo recht overeind zetten. Zie je het voor je? En dan het dragen van
zo 'n stijf geval. Ik moet er niet aan denken! Maar ja, dat was vroeger zo. Er
werd veel van het wasgoed gesteven. Je moest het dan ook eerst invochten
met een 'invochter', anders kon je het niet strijken. Een 'invochterwas een
speciale bus met gaatjes erin, die vol water zat. Vergelijk het maar met een
grote zoutpot bij de snackbar. Dit is je nu allemaal niet meer voor te stellen.
Voor Huug 1940) was het ook niet weggelegd. Huug: "Als stamhouder heb ik
het voorrecht te wonen in het huis waar de geschiedenis van de Scheerwinkel
zich afspeelde en waar we allemaal geboren zijn, óók vader Huug. De
scheerwinkel loopt dus als een rode draad door mijn leven. Ook ik heb er,
net als Afie, dikke Jan Kool mogen scheren, wél onder de bezielende leiding
van broer Dick. Ook kinderen heb ik tot in zekere mate mogen knippen, maar
verder als dat zat er voor mij niet in. Als je een tijdje niks te doen had en je
liet je verder niet aan moeder zien (want die had altijd wel een klussie en
daarom hield ik wel mijn witte jas aan), dan kon ik wel vechten (red: 'dan kon
ik wel janken') als er een nieuwe klant kwam. "Nee man zei vader Huug,
"dit is voor jou niks.
Afb. 12 Dick en Annie
scheren Jan Lute (rechts)
en Piet Ory (links).
Rond 1957. Foto familie
Zentveld.
Geestgronden, 22 (2015), nr. 4
131