gemeentelijke overheid niet te veel zou betalen). Die betreffende formulieren
zijn niet aanwezig in het gemeentearchief en zeer waarschijnlijk ook nooit
ingevuld om de eenvoudige reden dat niemand uit deze kring zich in al die
jaren voor armenzorg meldde.
(Alle beschikbare bronnen uit de periode 1905 tot en met 1920 zijn in dit
opzicht doorgenomen.)
Verbetering
Langzamerhand werd de situatie voor de vissers beter. De aanklacht in
Herman Heijermans' 'Op hoop van zegen' lijkt na 15 jaar resultaat op te
leveren.
In 1915 kwam de Oorlogs-Zeeongevallenwet tot stand en toen ook werd
de vereniging 'Zee-Risicoopgericht, het centrale lichaam voor onderlinge
risico-maatschappijen. De wet werd gewijzigd in 1919. In december van dat
jaar meldt de Telegraaf: 'De werkloosheidsverzekering voor de vissers is dit
jaar in werking getreden. Iedere gezel ontvangt f 16,80per week. meer
dan een wintervangst ooit aanbracht.
In 1920 komen er stukken bij de gemeente binnen waarin het ministerie
van landbouw, nijverheid en handel aangeeft wie 'blijvende rentetrekkers
ingevolge de Zee-ongevallenwet 1919' zijn. Dat was goed nieuws voor de
nabestaanden, onder anderen:
- de weduwe A. van Pel, uit het Waaigat, met haar kinderen Albert, Hendrik,
Engelbertus, Albertje, Willem en Jan
- de weduwe R.Wijker-Zwart, uit de Bovenmeestersteeg (thans Schoolstraat)
met haar kinderen Arie, Klaas en Dorus
- de weduwe G.Duijn-Blok, uit de Van Speykstraat, met haar kind Antje
- de weduwe Krab-Stam, op het Kurhausvlak, met haar kinderen Huibert,
Elisabeth, Andries, Lena en Janny.
Egmond, de eerste wereldoorlog en enkele jaren daarna
Nederland mocht dan neutraal geweest zijn in wat toen genoemd werd
'de Grote Oorlog', maar door het oorlogsgeweld zijn er wel Egmonders
omgekomen, op zee. Op het bekende vissersmonument staan namen van 89
in Egmond wonende vissers die door los drijvende mijnen (in de 'veilige'
vaargeul) zijn omgekomen. (Er staan wel wat meer namen, maar dat betreft
dan ongelukken op zee die niets met de oorlog te maken hadden en ook wel
Geestgronden, 22 (2015), nr. 2/3 103