afslag tussen randweg (nu geheten Hoeverweg) en oude tracé van de Hoe-
verweg (nu geheten Slotweg) werd Kalkovensweg. De naam voor dit stukje
weg is echter nogal misleidend en niet goed doordacht want de kalkovens
waarnaar wordt verwezen lagen namelijk enkele honderden meters oost
waarts langs de Hoevervaart aan de huidige Brededijk. In een later stadium
heeft dan ook nog het deel van de Mosselaan, gelegen tussen de oostelijke
randweg en de kruising Brededijk-Zomerdijk-Kromme Hogedijk, de naam
Kalkovensweg gekregen.
Afb. 25 De Egmondsche Schelp
kalk-branderij van G. Ruige-
waard. Beeldbank Stichting His
torisch Egmond.
Op 1 maart 1904 verzocht aannemer en timmerman Gerrit Ruigewaard (6 sep
tember 1856-15 april 1933) de voormalige gemeente Egmond-Binnen om een
vergunning voor het bouwen van een kalkbranderij bestaande uit vier kalk
ovens, met een hoogte van 17 meter, een turfloods, kalkloods en enkele wo
ningen (afb. 25). Het geheel zou worden gerealiseerd op een terrein gelegen
aan de Hoevervaart nr. 383. De vergunning werd op 13 april 1904 afgegeven.
In de ovens zouden schelpen worden gebrand waarna er als eindproduct kalk
ontstond. De kalk werd gebruikt in mortel (specie) waarmee werd gemetseld,
gevoegd of gepleisterd. De Egmondse schelpenvissers visten de schelpen op
het strand en brachten deze met hun schelpenkarren naar het Schulpstet in
Egmond aan den Hoef (afb. 26). Vandaar brachten vletschippers de schel
pen met hun schuiten naar de kalkovens. Gedurende de beginjaren werden
de schelpen van de Noordzeekust betrokken maar vanaf 1920 kwamen de
schelpen uit de Waddenzee. Vanwege de geringe diepte van de Hoevervaart
konden de grotere schepen de kalkbranderij in Egmond niet meer bereiken
en besloten Gerrit Ruigewaard en zijn zoon Johan (1894-1980) in 1921 om
in Akersloot vier nieuwe kalkovens te bouwen. Een deel van de schelpen die
daar werd aangevoerd werd met vletten naar de kalkbranderij in Egmond ge-
Geestgronden, 22 (2015), nr. 1
43