"Uw naam staat geschreven in de palm van mijn Hand". Ik had haar immers
toevertrouwd aan het Hart van Christus zelf. In mijn gebeden had ik zo
dikwijls aan haar gedacht en had zo graag voor haar willen zorgen.
Hoe lang Rini daar gelegen heeft weet ik niet, dat weet niemand.
Ik heb wel gehoord, dat ze heel veel honger had, dat ze maar boterhammen
met suiker at en telkens weer in slaap viel. Verder was er geen letsel aan
haar. Na al dat gebeuren waren we dus in hetzelfde huis. Als het enigszins
kon, ging ik op de bezoektijden naar haar toe. Maar wij konden daar echter
niet blijven en enige tijd daarna werden we per vliegtuig naar Djakarta
gebracht. Rini moest ik weer in Bandoeng achter laten. Zij was nu echter
in goede handen. We hadden al direkt gevraagd of zij met ons mee mocht
naar Djakarta, maar dat ging zo maar niet. Er was ook niet altijd vervoer
aanwezig. Gelukkig werd ze nog op tijd per vliegtuig bij ons in Kramat
gebracht, want ik moest voor gezondheidsredenen naar Nederland.
De tijd die zij bij ons was, werd ze natuurlijk door de zusters verwend. We
hadden zowat allemaal dezelfde kleren aan en hetzelfde witte sluiertje op,
maar als de zusters vroegen: "Wie is je tante?", of "Waar is je tante?", dan
kwam ze direkt naar mij gelopen.
Maar toen kwam weer een nieuwe moeilijkheid. Er waren namelijk pokken
uitgebroken op een van de boten en geen enkel kind mocht mee! Wat nu? Er
was voor mij al geboekt op "De Bosfontijn"Ik wilde Rini niet achterlaten en
ik kon haar niet mee krijgen. Zuster Bonaventura was zo goed met mij mee
te gaan van kantoor naar kantoor. We werden van het kastje naar de muur
gestuurd zonder resultaat. Een Pater die belast was met oorlogskinderen
zei: "Zusters, u hoeft het niet te proberen, je krijgt het kind niet mee!"
We waren ook eigenlijk aan het eind van onze krachten, maar toch zei ik
tegen zuster Bonaventura: "Laten we het nog eenmaal en dan voor het
laatst bij dat en dat kantoor proberen."
Toen we op weg waren naar dat kantoor, stopte daar opeens een jeep. Een
militair stak zijn hoofd door het portier en vroeg: Waar moeten jullie naar
toe zusters?" Wij zeiden naar dat en dat kantoor. Die instanties kan ik mij
niet meer herinneren. "Oh", Zei hij, "stap maar in." Het was in die tijd
steeds meer liften.
Toen vertelden we hem wat ons doel was, o. a. dat ik al geboekt stond op de
Bloemfontein"en dat ik een kindje wilde meenemen, waarvan de moeder in
het kamp gestorven was en haar vader als militair in Siam zat, maar dat het
onmogelijk was haar mee te krijgen.
"Nou", zei hij, "dat komt in orde". Hij nam een stuk papier, kladde er wat
op, gaf het aan ons, en zei: "Alstublieft, geef dit maar op dat kantoor af en
72
Geestgronden, 21 (2014), nr. 2/3