kan op dit moment niet vinden, waar ik eerder over zijn rijmkroniek heb gelezen, maar het is wel zeker dat het om een verdichtsel uit de 16de eeuw gaat. Zijn naam wordt nergens in de eigentijdse historische bronnen vermeld (kijk de lijst van monniken in het boek van pater Hof maar na), terwijl zijn taal eerder geconstrueerdpseudo-middelnederlands is dan iets wat zelfs maar op Melis Stoke lijkt (begin 14de eeuw). Trouwens, in 1170 schreef men nog helemaal niet in de landstaal, en zeker in de Abdij van Egmond niet! Ook de inhoud van zijn mededelingen is twijfelachtig. Nu weet ik wel, dat de Derpers heilig geloven in het feit dat hun dorp in 977 is gesticht, maar dat verhaal is volstrekt apocrief. Egmond aan Zee moet men zich in de eerste tijd voorstellen als een soort kampement voor de seizoenvisserij, zoals dat overal in Noordwest-Europa bestond en deels nog steeds bestaat. Pas langzaamaan is daar een dorp met permanente bewoning uit ontstaan. Op het moment dat er een aparte kerk komt met een eigen pastoor is de dorpsvorming naar middeleeuwse maatstaven voltooid. Maar goed, dit was een kanttekening bij de geschiedenis van Egmond als geheel. Nu terug naar de heren en Den Hoef. Allereerst toch nog even een kleine uiteenzetting over het begripheerlijkheid Een heerlijkheid is een nederzetting met een eigen locaal bestuur, dat onder het gezag staat van een edelman, die leenman is van de landsheer. Meestal gaat het om een dorp, en dan vrijwel altijd om een kerkdorp (parochie, kerspel). Dit locale bestuur bestaat in Holland vanaf de tijd van Willem II en Floris V meestal uit schout en schepenen; de eerste benoemd door de landsheer, de schepenen gekozen of aangewezen uit de bevolking. Zij hebben zowel het dagelijks bestuur als de lagere rechtspraak in handen. Meestal wordt zo'n locale betuurseenheid aangeduid als 'schoutambt', 'schoutambacht', 'ambacht' of (met een heer aan het hoofd) 'ambachtsheerlijkheid'. Bij een gewone ambachtsheerlijkheid oefent de locale 'heer' een deel van de taken en functies namens de graaf uit, maar bij een hoge heerlijkheid Egmond, Wimmenum, Bergen verwerft hij een grote mate van autonomie. Deze is vergelijkbaar met die van de steden met een eigen stadsrecht. Hij stelt b. v. zijn eigen baljuw (hoogste rechtsfunctionarisaan en kan halsmisdaden laten berechten c.q. doodvonnissen uitspreken en voltrekken. Aan dit hele systeem komt door de Bataafse Revolutie en de eerste Grondwet (1795- 1798) een eind. Dan ontstaat de gewone burgerlijke gemeente, die in 1851 in de Gemeentewet van Thorbecke zijn huidige vorm krijgt. Er blijven weliswaar allerlei 'heerlijke rechten' of vormen van 'heerlijkheidsgevolg' bestaan, maar die worden in de tweehonderd jaar die volgen afgeschaft, op 142 Geestgronden, 19 (2012), nr. 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2012 | | pagina 40