De latere ambachtsvrouwe van de Egmonden, Eva Maria Tinne-Gulscher,
onttrok zich aan deze verplichting en weigerde de Rentmeestertoren te
onderhouden. Vanwege het instortingsgevaar der toren werd het uurwerk en
de luidklok overgebracht naar de Slotkapel. Dit vond plaats op 29 oktober
1832. In principe was nu de Gemeente verantwoordelijk voor het onderhoud.
Dit werd nog hetzelfde jaar afgekocht en door de Kerkvoogdij overgenomen.
De Rentmeestertoren werd, met uitzondering van de ingangsboog, in 1836
afgebroken. Deze boog stortte in 1856 in. Vandaag de dag rest alleen nog een
muurfragment van wat ooit de op een na hoogste toren van het Slot was.
Historie van het uurwerk
Het uurwerk dateert uit ca. 1640. De maker is onbekend. Het bestaat uit een
gaand werk (tijdmetend deel van het uurwerk) en een slagwerk (deel van
het uurwerk dat de slagen op de klok laat slaan). Het geheel is gevat in een
smeedijzeren frame van 160x150x150 cm en met spieën in elkaar gezet.
Oorspronkelijk was het uitgerust met een balanswaag, die na de uitvinding
van het slingeruurwerk door Christiaan Huygens (1656) is vervangen door een
slinger. Een (verticale) spillengang is gekoppeld aan de slinger, die 2 meter
buiten het uurwerk is opgehangen. Waar in het verleden de koster regelmatig
de gewichten optrok en, indien nodig, de klok gelijkzette, wordt vandaag de
dag door middel van elektromechanische hulpmiddelen zorg gedragen voor de
aandrijving van zowel het gaand werk als het slagwerk. Aangezien de afstand
tussen het uurwerk op de kerkzolder en de wijzerplaten op de zuidwesthoek
van de toren ca. 7 meter bedraagt, wordt d.m.v. een stelsel van raderen en
haaks en schuin geplaatste assen de tijdsaanduiding overgebracht.
Van 1832 tot 1963 heeft het uurwerk onafgebroken dienst gedaan. In
laatstgenoemd jaar werd de toren gerestaureerd. O.a. werd de toren van nieuw
hout voorzien. De (koperen) wijzerplaten zijn daarna niet meer aangebracht.
Pas in 1986 kreeg de Stichting tot behoud van het torenuurwerk het verzoek,
het uurwerk te restaureren. Na driejaar, op Monumentendag 1989, werd het
uurwerk weer in werking gesteld. Ook de wijzerplaten, waarvan de wijzers en
cijfers waren voorzien van bladgoud, werden weer op de toren aangebracht.
Bij de tijd
Tot 1830 was het zo dat elk dorp of stad zijn eigen tijd had. Men stelde dat
waar de zon op zijn hoogste punt stond, het 12.00 uur was. Tussen 1830 en
ca. 1850 handhaafde men de z.g. lokale middelbare tijd, gebaseerd op een
goed lopend uurwerk, ca. 1850 werden per telegraafsysteem tijdssignalen
4 Geestgronden, 19 (2012), nr. 1