Mijn vader is van tafel opgestaan en vraagt aan mijn moeder waar hij een nieuw gaskousje kan vinden. Mijn moeder schuift met een wild gebaar de overgordijntjes voor de ramen opzij, en wij horen het voor ons bekende geluid van stroeve, niet glijdende koperen ringen op houten roetjes. Als mijn vader de gordijnen wel eens per ongeluk te hard dichttrekt roept mijn moeder altijd geïrriteerd: "Niek, moeten ze er soms vanaf?" Mijn vader zegt niets nu mijn moeder zelf veel te hard aan de gordijnen trekt. Ondanks dat mijn moeder de gordijntjes heeft opengetrokken komt er geen licht naar binnen, het is buiten ook aardedonker. Geschuifel van stoelen. Mijn vader tast in het donker naar het dressoir, want in de rommellade liggen de lucifers. Tenminste, anders altijd wel, maar nu niet. Mijn moeder moppert dat iemand de lucifers niet op de juiste plek heeft teruggelegd. Uiteindelijk vindt ze op de tast het doosje lucifers in de keuken, naast haar pakje Laurens sigaretten. Nu loopt er iemand met zware stappen op het grind, glas rinkelt en een hond slaat aan. Geschrokken ga ik achter mijn vader staan. Conny lacht zenuwachtig. Gelukkig, het is op de radio, het hoorspel is nog niet afgelopen. Het theelichtje uit de keuken dient nu als noodverlichting en het nieuwe kousje voor de gaslamp wordt heel voorzichtig uit het doosje gehaald. Want als je het kousje per ongeluk met je vingers aanraakt is het meteen stuk. Als het kousje eindelijk is vervangen en het licht weer sissend brandt, gaan wij opgelucht verder met het eten van de pinda's. Het hoorspel is afgelopen. Doris zingt een liedje over twee motten in een oude jas. Ons handje pinda's is op en wij moeten naar bed. Het gordijn tussen de kamer en de slaapkamer wordt door mijn moeder zachtjes dichtgetrokken. In bed hoor ik nog het sissen van het gaslampje. "Niek, zullen wij een borreltje nemen? vraagt mijn moeder en ik hoor haar naar het kastje lopen waar de fles jonge jenever staat. Ik heb mijn vader nog nooit "nee" horen zeggen. Het kauwen van de pinda's gaat gewoon door, alleen als je in bed ligt klinkt het anders dan als je zelf op pinda's kauwt. Buiten hoor ik het piepen van de zwengel van de waterpomp. Een van de buren is nog water aan het halen. In de verte hoor ik een schot. Een stroper is bezig op konijntjes te schieten. Ik trek de dekens over mij heen. Het gordijn wordt nog even zachtjes opzij geschoven, het hoofd van mijn moeder komt voorzichtig door de spleet van het gordijn. Ik kijk stiekem tussen mijn wimpers door en doe net of ik al slaap. "Niek, ze slapen al" Maar ik slaap nog niet. Ik lig te piekeren, omdat ik altijd te laat ben om met de bel' van de melkboer te mogen lopen. Elke ochtend om zeven uur komt de melkboer met paard 32 Geestgronden, 18 (2011), nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2011 | | pagina 34