helemaal als de dood dat iemand ons kan zien, want dan gaan wij in bad, of
liever gezegd, in de teil. Een grote teil wordt op de grond in het keukentje gezet
en mijn moeder vult die met ketels warm water. De ene week mag ik als eerste
in bad, de andere week Conny. De voordeur van het huisje wordt zorgvuldig
door ons afgesloten zodat er niemand per ongeluk kan binnenstappen. Ook
mijn vader wordt van te voren al gewaarschuwd dat hij niet in de keuken mag
komen. Als hij naar de wc wil dan moet hij maar via de slaapkamerdeur naar
buiten. Voor het raampje van matglas dat in de keukendeur zit, wordt ook een
handdoek aan knijpers opgehangen. Dat wij zo preuts zijn hebben wij niet
van een vreemde. Maar van mijn vader.
Afb. 19 Conny, Carla en Hugo in de deuropening van ons zomerhuisje in 1953,
collectie fam. Westerbeek
Als mijn vader zich gaat omkleden dan moeten wij de kamer uit. In Amsterdam,
maar ook hier in Egmond. Wij hebben mijn vader dan ook nog nooit in zijn
onderbroek gezien. Tenminste, dat denkt hij. Want watje niet mag zien, wil
Geestgronden, 18 (2011), nr. 1
28