In 1906, ten tijde van het overlijden van Dom Willibrord, deed De Bont
nog eens een oproep aan Abt Hildebrandt om hem over te halen om de
Benedictijnen naar Egmond te laten terugkeren. Volgens hem zou dat
een positief effect hebben op de protestantse omgeving qua cultuur en
ontwikkeling. De verhouding tussen katholieken en protestanten ter plaatse
was goed te noemen. Bovendien was er voldoende aanbod aan nieuwe
intreders voor het klooster.
Ook deze oproep veranderde het standpunt van de bisschop niet.
Abdij of Mausoleum?
Al vanaf 1841 werd de vraag opgeworpen of er in Egmond een mausoleum
zou moeten komen. Bekend is dat hoogleraar Jonkheer D.J. van Lennep in dat
jaar een rede heeft gehouden voor de Vereenigde Zitting van het Koninklijk
Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten.
In aanwezigheid van koning Willem II en zijn zoon prins Alexander prees hij
Egmond als volgt aan:
Onder de namen en plaatsen van ons Vaderland zijn er weinige die meer
belangrijke herinneringen bij ons opwekken dan de naam en de plaats
Egmond. Reeds in de oudste kronijken onzer geschiedenis vindt men deze
plaatsen en de kronijken zelve gingen van haar uit. Herinnering aan de band
tussen het gravenhuis van Holland en de abdij van Egmond. Niets van die
glorie is overgebleven"
In het vervolg van zijn rede pleitte hij ervoor dat er ter plaatse een gedenkteken
zou worden opgericht voor de roemruchte graven van Holland van wie de
grafsteden daar hebben gelegen.
Maar een commissie, die werd ingesteld om de mogelijkheden te bestuderen,
vorderde nauwelijks met haar werkzaamheden. Bovendien voelde de eigenaar
van het terrein, de landbouwer P. Slikker, die in de aldaar gelegen boerderij
Het Kloosterwoonde, er weinig voor3.
De houding van de bisschop omtrent de herbouw van de abdij bracht De Bont
in 1906 uiteindelijk tot het besluit om toch zijn medewerking te verlenen aan
de plannen voor de bouw van een mausoleum. Hij voelde zich, hoe moeilijk
voor hem ook, niet meer gebonden aan zijn belofte aan Dom Willibrord om
de grond aan de Benedictijnen te verkopen.
Hij vroeg in 1906 aan Jhr. Victor de Stuers welke stappen moesten worden
ondernomen om rijkssubsidie te ontvangen voor een mausoleum. Deze
adviseerde om contact op te nemen met de commissaris van de koningin in
Noord Holland, de heer Van Tienhoven. Dit deed De Bont toen onmiddellijk.
Hij bood hem zijn boek aan en het terrein om een grafkapel te bouwen. Van
116
Geestgronden, 17 (2010), nr. 4