De zusters, het personeel, mijn vrouw en ik bleven wakker om er klaar voor
te zijn als de verpleegden weer naar de garage zouden moeten.
Toen alles sliep zijn wij eens gaan kijken wat er van onze verblijfplaats was
overgebleven. Dat was niet bijzonder veel. Grote stukken waren uit het dak
geschoten en de schoorsteen was ook verdwenen. De waterleiding was stuk
en gas was er niet meer. Telefoon hadden wij al in geen dagen meer. De nevel
was opgetrokken, de brandende huizen waren ingestort en het was aardedon
ker op de berg. Het regende nog steeds. Overal drong het water door vloeren
en plafonds, maar gelukkig bleef het plekje waar de verpleegden sliepen,
droog.
Hun slaap was echter niet ongestoord; door de ondergane spanning had
den zij veelvuldig behoefte aan het gebruik van een zeker toiletartikel en de
zusters en mijn vrouw beijverden zich om hen hieraan te helpen. Een der
verpleegden had zich in dit ongewone bed een beetje te ruim omgedraaid en
kwam bijna boven op een kameraad te liggen.
Deze, in het geheel niet tevreden met deze gang van zaken, beduidde zijn be
lager dat hij bij hier en daaruit zijn nest moet donderen.
Een ander had zijn voet, met de schoen eraan op het hoofd van een vrouwtje
gelegd. Deze vloog geschrokken overeind en begon te gillen: Een bom! Een
bom! Zo brak de dag aan en toen bleek eigenlijk pas wat een verwoesting de
beschieting had aangericht. Overal om ons heen waren de huizen veranderd
in zwartgeblakerde ruïnes en overal zagen we de trechters van ingeslagen
granaten. Ons hotel is een wrak gelijk en het mag een wonder worden ge
noemd dat niemand van ons allen ook maar één schram heeft opgelopen.
Wij waren de vorige avond en nacht waarschijnlijk de enige bewoners daar
boven op de berg geweest, want wij hadden uit alle huizen die in brand vlo
gen niemand zien komen. De bewoners hadden waarschijnlijk al in de dagen
daarvoor een goed heenkomen gezocht.
Die nacht toen het vuren was afgelopen had ik één der Portiers naar beneden
gezonden, naar hotel De Wereldmet een boodschap aan de Directeur of
hij wilde zorgen dat onze mensen zo spoedig mogelijk werden weggehaald,
omdat onze woonplaats een ruïne was geworden en een langer verblijf op de
berg levensgevaarlijk. Er kwam echter die nacht geen hulp en ook de volgen
de morgen niet. Wij hadden niets meer te eten ofte drinken. Wij móesten hier
weg! Later las ik in een brief, geschreven aan de Regenten, dat de Directeur
op de bewuste avond naar de politie was gegaan om ons van de berg weg te
halen. Ik citeer uit deze brief het volgende: "Ik ben des avonds met levens
gevaar onder een regen van bommen en granaten naar de politie gegaan om
hulp, doch deze durfde de berg niet op te gaan"
Geestgronden, 17 (2010), nr. 1/2 53