Ook huize Belmonte stond nu in vlammen en steeds maar ging de beschie
ting voort.
Hoe gedroegen de verpleegden zich onder dit gebeuren? Allen zaten zij in de
garage. Vooral de oudsten hadden bijna geen begrip van hetgeen er eigenlijk
gebeurde en zij vroegen, waarom zij nu niet naar bed mochten. Anderen be
grepen het heel goed en waren vreselijk bang. En wij zelf? Waren ook bang,
maar mochten het niet laten merken. Een luchtaanval is angstwekkend, maar
als de vliegtuigen uit de lucht zijn, krijgt men gelegenheid om even tot rust te
komen; een beschieting is erger; het gevaar komt uit het niet en men vraagt
zich steeds afwanneer de granaat komt die aan alles een einde zal maken.
Het vrouwelijke personeel was echter steeds druk in de weer. Soms deden zij
geheel onnodige dingen, maar later zouden wij te horen krijgen dat zij kort
voordien bij een waarzegster waren geweest. Deze had hun voorspeld dat zij
iets vreselijks zouden meemaken, maar dat als zij maar aan de gang bleven,
hen niets zou overkomen. En dus liepen zij van beneden naar boven en terug
totdat één van hen kwam vertellen dat er een stuk van het dak was wegge
schoten en dat er nu op haar kamer, in plaats van haar bed, een grote berg
puin en dakpannen lag. Ook de portiers en de zusters bleven actief en begon
nen de bedden veilig te stellen, want het was hevig gaan regenen en daar er
grote gaten in het dak waren geschoten, was er geen kamer meer of het lekte
er. Tijdens een vuurpauze vertrok de Duitse voertuigencolonne en met deze
de zo gevreesde wagen met springstof; dit was in elk geval al een grote op
luchting. In de garage waren de mensen gaan zingen. Eén was begonnen en
had een psalm ingezet. Weldra zongen allen mee. Dit had een kalmerende in
vloed op de mensen en hun gedachten werden nu wat van het gevaar afgeleid.
De beschieting duurde van half zeven tot één uur in de nacht. Daarna bleef
men nog wel vuren, maar men beschoot toen andere doelen en wij hoorden
de granaten hoog over ons heen gieren.
Er kwam een troep Duitsers binnen; zij kwamen uit de stellingen aan de Rijn
kant waar zij zich hadden ingegraven. De gehele dag hadden zij onder vuur
van mortieren en machinegeweren gelegen en hadden als mollen in de grond
moeten blijven. Zij zagen grauw van moeheid en angst en het was hen aan te
zien dat zij ook liever naar hun moeder zouden willen.
Wij probeerden voor de verpleegden een slaapplaats te maken. Wij hadden
nog een gedeelte van de eetzaal waar het niet lekte. Daar maakten wij van
alle bedden één groot tapijt en weldra lagen alle verpleegden, mannen en
vrouwen door elkaar, te slapen. Ik had hun gezegd gekleed te blijven want wij
wisten niet wat er die nacht nog gebeuren kon.
52
Geestgronden, 17 (2010), nr. 1/2