De familie Braak, uit Egmond aan den Hoef, staat al gedurende vele generaties
op de kermis. Cok Braak is van de tussengeneratie. In dit verhaal vertelt hij,
samen met zijn vrouw Gerda, hoe het was om kermisexploitant te zijn in de jaren
voor en na de oorlog.
Albert van der Zeijden
EEN EGMONDS KERMISGESLACHT
Cok Braak: Mijn vader. Kees Braak, is er mee begonnen, in 1912. Hij heeft
veertig jaar op de kermis gestaan en was taehtig toen hij overleed, nu 38
jaar geleden. Zelf heb ik het vijftig jaar gedaan. Ik ben 81 en geboren in
1926. Ik ben met de kermis opgegroeid, dag en nacht, 's Zomers moesten
we eigenlijk naar school, naar de zusterschool. Mijn moeder zei: "Ga er
maar bij staan." Toen zei die zuster: "wie ben jij?" Ik zeg: "ik ben van de
kermis. Ga maar mee." Op de achterste bank mocht ik zitten en kreeg een
kleurboek in mijn handen. "Volgende week ben je toch weer weg!" Het
haalde niks uit.
Onderweg
Mijn vader woonde in Egmond aan den Hoef in een oud wit huisje aan de
Julianaweg. Hij had één draaimolen, waar je ook een zweefmolen van kon
maken. Zo is hij begonnen. Later heeft hij er een molen bij laten maken,
hier in de Hoef, bij Jan Rozing, die was hier de timmerman. We gingen in
heel Noord-Holland kermissen af. 's Zomers waren er wel zo'n 24. In de
jaren dertig ging alles nog met paard en wagens. Eerst met de schuit, een
trekschuit met een touw. We gingen altijd zo dicht mogelijk maar met de
schuit kun je natuurlijk niet overal komen. Dus het laatste stuk moest je
met een handkar doen. De verschillende onderdelen moesten in stukjes en
brokjes worden overgebracht, zowat dertig keer op en neer. De tent waarin
je woonde moest ook opgebouwd worden. Het beddengoed lag in grote kis
ten. Je had een petroleumstel, er was toen nog geen gas. Als kind moest ik
ook in de woontent slapen. Die tent was vier bij vijf meter en had een raam
erin. Als we naar bed gingen dan werden de matrassen uitgegooid, bedden
waren er niet. We lagen 's nachts boven op elkaar. Mijn vader, mijn moe
der, mijn broer Jan en zus Aaltje. Het was een arme tijd. Later kwam er een
woonwagentje. Een wagen met een paard ervoor, net als Pipo. Nog weer
later kwam er een vrachtauto.
Geestgronden, 15 (2008), nr. I
13