Toen ik in Semarang arriveerde was het heel moeilijk om vervoer geregeld
te krijgen. Toen ik naar het vliegveld ging, was het mogelijk om met een
Dakota naar Bandoeng te komen, maar ik moest wel een week wachten. Dit
kwam mij heel goed uit, want dan kon ik nog wat bezoeken afleggen. Ik
kon legering en voeding krijgen in de militaire bakkerij, dus dat kon niet
beter.
Zo bezocht ik de familie Goei Kwee Kwat. Toen ik daar kwam werd ik
opgevangen door meneer zelf, die mij op het hart drukte niets over het
sneuvelen van Gert aan moeder te vertellen, want zij was zo op hem gesteld
dat ze bang waren dat haar iets zou overkomen, omdat zij hem bijna als
haar eigen zoon beschouwde. Dat is geen gemakkelijke opgave, want ik
ben er meerdere dagen geweest en iedere keer vroeg ze maar hoe het met
Gerrit was en wanneer hij weer kwam (afb. 39). Hoe ze het haar later ver
teld hebben daar heb ik nooit iets van vernomen. Mijn ouders hebben nog
enkele jaren een briefwisseling met deze Chinese familie onderhouden.
Afb. 39 Gerrit staand links voor het voertuig tijdens zijn diensttijd in Nederlands-
Indië. Foto J.A. Horio - Zentveld.
Geestgronden, (2007), themanummer
47