Infanterie) 2-7 RI, 2-13 RI en de regimenten stoottroepen 1 en 3 RS. Het
gebied wat onder de T-Brigade viel was minstens zo groot als de provincie
Utrecht. Hiermede is het dus duidelijk dat er zeer veel buitenposten waren
van waaruit patrouilles gelopen moesten worden. Deze buitenposten wer
den ook herhaaldelijk aangevallen. Ook vanuit Semarang zelf werd zeer
veel gepatrouilleerd en een afstand van 40 km was niet uitzonderlijk. De
aanvallen van guerrilla's of pemoeda's (ongeregelde troepen zonder uni
form) waren aan de orde van de dag. Men wist niet of ze voor of achter je
zaten. De aanvallen op Semarang waren ook niet mis, zoals op 4 augustus
op het vliegveld van de stad, door duizenden pemoeda 's met mortieren en
kanonnen. De Nederlandse militairen hielden wel stand maar het kostte wel
7 doden en de nodige gewonden. Op 11 augustus herhaalde zich dit spelle
tje, waarbij weer doden en gewonden vielen. Dit waren maar twee voorval
len, maar zo waren er velen.
Dit was voor de Nederlandse militairen een heel zware tijd die niet in hun
koude kleren ging zitten. Gert die niet direct als infanterist aan de acties
deelnam was daar wel indirect bij betrokken want hij moest de troepen
overal naartoe rijden. Juist door zijn grote rijvaardigheid bracht hij ze op de
meest moeilijke plaatsen. Andersom wist hij ze ook overal vandaan te
halen, soms uit benarde situaties en veelal door bijna onbegaanbaar terrein.
Door zijn bereidheid om altijd en overal klaar te staan en te helpen waar
maar kon en door zijn altijd goede humeur stond hij bij zowel zijn meerde
ren als minderen hoog aan geschreven. Niet alleen in diensttijd maar ook in
zijn vrije tijd.
Het rijden was beslist niet zonder gevaar, want 's nachts werden er haast
altijd mijnen ingegraven en bomen omgezaagd. Voor deze hindernissen
moesten ze dan stoppen en werden vervolgens vanuit het oerwoud onder
vuur genomen. Er werden soms ook vliegtuigbommen ingegraven die dan
van afstand met trekdraden tot ontploffing werden gebracht. Maar daarover
is nu genoeg gezegd. Daar Gert als chauffeur de beschikking had over een
wagen werd hij, toen er een kantine in Semarang werd geopend, al vlug de
man die voor de bevoorrading zorgde (als hij daar de gelegenheid voor had).
Zo kwam hij in contact met de eigenaar van een koek- en broodfabriekje,
de Chineese familie Goei Kee Kwath. Hij werd met hen zo dik bevriend dat
hij door deze familie haast als eigen zoon werd beschouwd. Dat is bij de
Chinezen wel heel bijzonder voor een Nederlander. Hij was er zogezegd
Geestgronden, (2007), themanummer
33