's Zomers kan der tong nog al eens uit den bek angen, maar nou in 't najaar, ebben ze zooveel last niet. Ze moeten voor den baas mee den kost verdienen, niet waar, jongens?" Wat zijn ze weer gaande geweest in 't duin, is 't niet?" "Ja, 't is ook wat te zegge, da 'n mensch nog niet eens 'n knijntje mag schieten of vangen. Waar moeten die menschen aars van leven 's winters, vooral na zoo'n slecht jaar als dit is. Die groot e eeren... Moet je 'n bietje ransel ebben, Gerritje? ...Wa doe je raar!... Toe m'n kleine, vooruit!Zie zoo, daar gaan ze weer. Ja ze kennen un baas meneer! Wilt u wel gelooven, dat ze nou al een uur of zes geloopen ebben, vandaag?" "Maar man, dan moet ik maar van de kar afgaan? Ze zullen zonder mijn gewichtje al moe genoeg zijn." "Welnee meneer! Ze kunnen et best uithouwen. Ze zijn taai, m'n arddravers. Is et niet zoo, m'n kindertjes?Wa nou weer, zwarte? Nie zo mal doen, oor!... Knapjes loopen..Wil je niet?... Wacht eventjes.En de voerman springt met een veer krachtig sprongetje van de kar (men kan zien dat hij hierin geoefend is) en kijkt even naar zijn 'zwarte', die zich in 't tuig - en welk een tuig - verward heeft. Het gerafelde touw, dat voor de strengen dienst doet, wordt in orde gebracht - 'zwartjekrijgt even een tik met 't onafscheidelijke stokje, dat de voerman nooit uit zijn handen legt, zelfs al vleit hij zich platweg op zijn buik neer op de kar, om een dutje te doen - het aasj, aasj, afgewisseld met het scherpe tie! Tie! klinkt weer en voort gaat het driespan. "Vooruit jongens, naar moeder! Kom bruine... nog 'n puppie en we zijn er" - en een nieuwe aansporing: handgeklap in gelijkmatig tempo met een klinkend tonggetik, drijft de drie viervoeters nog tot grootere snelheid. "Wa zal da ier allemaal aars zijn, as die trem es klaar is, vindt u niet meneer?" "Ja, dat zal een heele verandering geven." "Jongen, we gaan toch vooruit in de wereld! Eerst niks; 'k weet nog eel goed, dat we ier door den Alkmaarschen weg da paardepad nog niet adden. En smal als ie toen was! En kijk nou es. Jammer, da ze niet beter voor de afwatering zorgen; de kanten zijn te oog; ze moesten er op elke twee Meters afstand een greppel in graven, dan bleef 't water er niet zoo op staan. Toen kwam de bus. Da was al 'n eele verbete ring. En nou deugt da ding ook al nie meer. Nou moet de trem komen. len ding spijt me maar zoo. Da we onze visschersschuiten kwijt zijn. Da was toch maar 'n eel gemak, da we onze visch op het dorp zelf konden inslaan. Nou moet alles naar IJ muiden." "Dat is ook snel vooruit gegaan in den laatsten tijd, niet?" "Dat zou 'k denken, meneer! Zou u wel willen gelooven, dat alf Egmond al in IJmuiden zit?" "Nu, zoo erg zal 't toch wel niet zijn!" "Er zijn er aars al 'n eele schep eengegaan. Graag gaan ze er 6 Geestgronden, 14 (2007). nr. I

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2007 | | pagina 8