15 4 3
2 1 9
Bepaling van de Trekhondenwet van 1910.
1. De geleider, leeftijd 14 jaar of ouder.
2. De geleider bevindt zich tijdens de rit op de kar; schriftelijke vergunning van den B. M.aameekening hiervan op het num-
merbewijs.
3. Vóór de kar maximum 3 honden naast elkaar (min. hoogte 60 cM.i. Onder de kar maximum 2 honden naast elkaar (min.
hoogte 50 cM.).
4. Draagriem ten minste 6 cM. breed.
5. Borstriem van ten minste 4 cM. breedte, reikende tot achter de voorpooten.
6. Buikriem van ten minste 4 cM. breedte.
7. Horizontaal gerichte strengen.
8. Steunsel, waardoor de hond ongedwongen kan liggen, zitten of staan.
9. In dezen zak bevindt zich het nummerbewijs, afgegeven door B. en V/. van de woonplaats.
10. Kaam van den houder en die van de gemeente, waarin hij woonplaats heeft, alsmede het nummer van de inschrijving in
geverfde zwarte letters en cijfers van 8 cM.op een wit bord ter rechterzijde van de kar, zooveel mogelijk naar voren beves
tigd.
11. Een hondenkar is een voertuig, met één of meer honden gespannen.
12. De steeds bruikbare zindelijke drinkbak.
13. De doelmatige ligplank.
14. De lading en de persoon moeten zich in evenwicht bevinden en het gewicht mag niet zóó groot zijn, dal hel trekken kenlijk
bovenmatige inspanning vereischt.
15. De halsband, indien aanwezig, moet zijn van leder of van door den Minister goedgekeurd textielproduct.
Afb. 2 cn 3: Bepaling van de trekhondenwet van 1910. uit "De hond en de honde-
kar in oude Ansichten" door B. Willemen (collectie P. Groen)
Geestgronden, 14 (2007), nr. 1
5