niers, zoals Hopman, Ruiter en Groot langs om bestellingen op te nemen
die nog dezelfde avond gebracht werden. Ook kwam er een bakker,
genaamd Schoorl met een ponykar. Deze bakker had later een snackbar aan
de Slotweg in Egmond aan de Hoef. Halverwege de week kwam er een
oude zeeman (wie weet wie dit was? - red.) in een zwart pak uit de Prins
Hendrikstichting langs; deze had in zijn binnenzak een fles met een scheep
je, mijn vader kocht dan een lootje om deze fles te winnen, hij heeft dit vele
jaren gedaan maar nooit de fles met scheepje gewonnen.
Het was heerlijk in de duinen. Vooral de stilte en de enorme ruimte midden
in de natuur ervoeren wij, en in het bijzonder mijn vader, als een weldaad.
Hij werkte het hele jaar in de cacaofabriek werkte met veel lawaai, stank en
zéér hoge temperaturen. In de nabijheid van de pomp groef mijn vader een
kuil zoals de Duitsers op het strand deden en legde hier een dekkleed in en
pompte zo de kuil vol duinwater zodat wij een prachtig zwembadje hadden
waar we veel plezier aan beleefden. Ook werd er veel gevliegerd. Mijn
vader had een heel grote vlieger gemaakt die groter was dan ikzelf met een
afbeelding van een gezicht erop. Het was erg leuk om er op grote afstand
naar te kijken. Ook stuurde we telegrammen naar boven wat een bijzonder
geluid gaf.
Wij gingen altijd lopend naar het strand en kwamen dan langs een vuilnis
belt, deze bevond zich waar later camping De Egmonden gevestigd werd.
Het bijzondere van deze vuilnisbelt was dat deze regelmatig in brand stond
en dat er een schedel van een paard lag. De vuilnisbelt was eigenlijk een
diep dal, en het gerucht ging dat het paard erin terecht gekomen en ver
brand was. Verder liepen we langs de uitkijktoren waar het bovenste
gedeelte van hout was. Als je helemaal bovenop stond kon je in de verte de
zomerhuisjes in de Nollen zien.
Omdat het toen zo bijzonder was om met vakantie in de duinen te zijn, wil
den mijn ouders dit ook delen met andere familieleden en hadden we bijna
iedere dag visite. Dat was erg druk voor mijn moeder, want ze bleven altijd
warm eten. (afb. 13) De fiets die tegen het huisje staat is van mijn oudste
Geestgronden, 13 (2006), nr. 4
127