reproducties hierbij. Uit de feiten dat 1. in de abdijkerk (met uitzondering van het noorder-transept, waar de Egmonds e.a. rusten) slechts graven, gra vinnen en abten werden ter aarde besteld en 2. uit oude aanteekeningen is gebleken, dat graaf Floris I „neffens zijn zoon Florens" vóór den ingang van het koor aan de zuidzijde zijn begraven, kan zoo goed als zeker worden afgeleid dat het lange geraamte met den gekwetsten schedel is dat van Floris I(die zooals hiervoren werd herinnerd te Flemert in den slaap werd doodgeslagen) en dat het kinderskelet 't overblijfsel is van jonggestorven zoon Floris. Wellicht is het vrouwelijk geraamte dat van zijne gemalin Geertruid van Saksen, want in de rijmkroniek van Melis Stoke staat duide lijk, dat graaf Floris te Egmond „bi sinen Maghen" werd begraven. Zal deze reeds zoo belangrijke vondst door méér ontdekkingen worden gevolgd? Het is te hopen en wel waarschijnlijk, want nog slechts een gedeelte van het groote terrein, waarop enkel een muurbrok en twee putten van de oude ruïne over zijn, is afgegraven. „Deze grond," zegt de heer De Bont in de voorrede van zijn werk „hij is ons, Nederlanders, dierbaar en ik hoop, aangespoord door een piëteitsge- voel, door een gevoel voor het eerbiedwekkende der plek en voor de eer van ons land, op de abdijgronden een Mausoleum op te richten, waarin de beenderen van zoovele vorsten uit het oudste stamhuis, dat in Holland regeerde, en van zoovele eerbiedwaardige abten en monniken een passende rustplaats zullen vinden. Daardoor zou worden hersteld, wat in 1842 werd verzuimd, toen, nadat Mr. D.J. van Lennep voor Koning Willem II zijn schitterend rapport over de abdij had uitgebracht, besloten werd tot oprich ting van een waardig gedenkteeken voor de Hollandsche graven op het ter rein van de ruïne. „Men vergaderde, bleef vergaderen en tot op de huidigen dag is de zaak gebleven gelijk zij was. Boven de rustplaatsen der graven, abten en edelen graast thans rustig het vee!"Q 86 Geestgronden, 13 (2006), nr. 213

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2006 | | pagina 46