Met toestemming van zijn afstammeling Dagobert die hier als "hofme-
ijer" Pepijn van Herstal had, was het, dat de Engelsche koningszoon, later
St. Adelbertus, en zijn metgezel Willibrordus in deze streken de woeste hor
den begonnen te bekeeren (omstreeks 't laatst der T' eeuw) en met uitne
mend gevolg. St. Willibrord, door den Paus tot Aartsbisschop van Utrecht
gewijd, verhief Adelhert tot aartsdiaken der Utreehtsehe kerk. Veel in het
voor rustige studie zoo bijzonder gunstig gelegen Egmond vertoevende,
stierf hij aldaar. Boven zijn graf werd een houten kerkje opgericht, dat, hoe
vaak ook door stroopende Noormannen verwoest, telkens is herbouwd, tot
omstreeks 863 de Noren, opnieuw heel Kennemerland blakerend, zelfs tot
het Sticht doordrongen! Hierdoor verbitterd en zeer in zijne belangen
bedreigd, benoemde de Frankische koning Karei in den zomer van dat jaar
een zekeren Dirk (Thidoric), naar men wil zijn bloedverwant, tot leenman
dezer landen met den erfelijken titel van graaf van Holland.
Met dezen Dirk ontstond alzoo het graafschap Holland, dat zich bij den beken
den giftbrief bepaalde "tot de kerke van Haecenmnde (Egmond) met alles, wat
daar gerechtelijk toe behoort van Suytherherdershage (Hillegommerbeek) tot
Afb. 19 De Abdij van Egmond in de 16de eeuw. (naar ééne schilderij berustende op
het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht.)
Geestgronden, 13 (2006), nr. 213
79