In 1912 verliet hij de militaire dienst om te worden benoemd tot directeur
van het Technisch Bureau der Staatscommissie voor drinkwatervoorzie
ning, waaruit op I juli 1913 het Rijksbureau voor Drinkwater-voorziening
voortkwam.
In 1919 legde hij deze functie neer om de directie op zich te gaan nemen
van het Waterleidingbedrijf (P.W.N.), welke in dat jaar werd opgericht door
de Provincie Noord-Holland. In 1923 volgde zijn benoeming tot mededi
recteur van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf (P.E.N.) en in 1930 werd hij
tevens benoemd tot mededirecteur van de N.V. Provinciale en Gemeen
telijke Elektriciteitsmaatschappij (P.E.G.E.M.) Een nieuw waterpompsta
tion in de duinen bij Bakkum en verschillende watertorens in de Provincie
zijn onder zijn leiding tot stand gebracht. In 1924 werd hij benoemd tot rid
der in de orde van de Nederlandse Leeuw.
Van Oldenborgh was een groot ijveraar voor het behoud van het natuur
schoon in Nederland, meer in het bijzonder dat van de Hollandse duinen.
Hij was er voor een groot deel verantwoordelijk voor dat de duinen in
Noord-Holland uit handen van particulieren overgingen naar de provincie,
deels om deze terreinen zo nodig voor waterwinning te reserveren, maar
voornamelijk ook om het gebied, ten behoeve van het huidige en latere
geslacht, voor recreatie te kunnen bestemmen.
In 1933 verwierf het P.W.N. zich door aankoop het bezit van de duinterrei
nen onder Egmond, waartoe ook het perceel behoorde, waarop het slot aan
den Hoef had gestaan. In de jaren 1933-1936 zijn onder leiding van Van
Oldenborgh in het kader van de werkverschaffing de fundamenten van het
oude slot blootgelegd en zijn de muren tot op ca. 1 meter boven het maai
veld opgemetseld, deels met de opgegraven originele 'kloostermoppen'.
Toen het werk voltooid was, had Van Oldenborgh het plan opgevat het kas
teel weer in de oude staat te herbouwen met daarin een nieuw raadhuis en
een museum. Dit stuitte echter op dusdanig grote bezwaren vanuit archeo
logische kringen - men vond het geschiedvervalsing - dat van het plan werd
afgezien. Vervolgens viel zijn oog op 'het foeilelijke raadhuisje dat toch
vervangen moest worden, en de nog lelijker openbare school aan de over
zijde van de slotgracht.Hier bedoelde hij het tegenwoordige Historisch
Geestgronden, 13 (2006), nr. 2/3
75