brood en thee voorzien werd en men aan enkelen een droog stuk goed kon
schenken. Men gaf er wat men had en de uitgeputte drenkelingen wisten
geen woorden van dankbaarheid te vinden.
Vandaar bereikten ze met een lokaaltreintje Huil, waar men zich tot den
Nederlandschen Consul wendde, den heer Falkering, herkomstig uit
Rinnegom in Noordholland. Van dezen man, die toch het zeemansleven van
nabij moest kennen, ondervond men weinig medewerking en hartelijkheid.
Van voorziening van drooge kleeren wilde hij niets weten en hij dwong de
mannen in den toestand, waarin zij zich bevonden nog denzelfden avond
als dekpassagiers met het stoomschip Eemstroom naar Holland terug te
keeren. Toen greep de schipper in en zorgde, hoewel hij geen middelen tot
betaling had, dat de mannen van drooge kleeren werden voorzien. Negen
der schipbreukelingen zouden met de Eemstroom oversteken als dekpassa
giers, terwijl er slechts voor vier man plaats was. Doch gelukkig vond men
in de kapitein van de Eemstroom een zeeman met het hart op de rechte
plaats, het rechte zeemanshart. De beste plaatsen aan boord werden de uit
geputte zeelieden beschikbaar gesteld en als passagiers eerste klas werden
ze door de bemanning van de Eemstroom naar IJmuiden terug gevoerd.
De schipper en de stuurman waren nog achter gebleven voor het afleggen
van de scheepsverklaringen. De schipper deelde ons nog mede, dat de
Engelsche bladen groote kolommen hebben gevuld over den door Arie
Zwart betoonde heldenmoed. Laten wij daarin niet achter blijven. Dat wil
len we zeker niet, omdat we dan tevens voldoen aan een dringend verzoek
der andere opvarenden om langs dezen weg hulde te brengen aan hun dap
peren kameraad en levensredder
Tot zo ver het artikel in de IJmuider Courant.
Bij het Koninklijk besluit van 24 augustus 1920, nr. 44 is hem 'als blijk van
goedkeuring en tevredenheid de zilveren eerepenning voor menschlievend
hulpbetoon en een loffelijk getuigschrift toegekend wegens de door hem
met ernstig levensgevaar verrichtte redding van schipbreukelingen
Geestgronden, 13 (2006), nr. 213
73