mannelijke gast lag een lange pijp met tabak en vuur klaar. De gasten
namen voor het begrafenismaal hun eigen bestek mee, een etui met daarin
een vork en mes. Men kende in die tijd nog geen meerdelig bestek, de zgn.
cassette. Iedereen bezat een eigen vork en mes en nam dat mee als er een
familiefeest of begrafenis was. Tijdens het samenzijn na het begrafenismaal
werden lijk- en treurdichten voorgedragen. Na de koffie en thee condoleer
den de gasten de familieleden van de overledene en bedankten voor het
goede onthaal. Doorgaans werd het droeve maal na verloop van tijd steeds
gezelliger en begon het op een vrolijke bijeenkomst van vrienden te lijken.
Herinnering
Ter herinnering aan de dode werden begrafenispenningen of eeuwige lam
pen met inscriptie uitgedeeld. De penningen waren ovaal of achtkantig en
van een ringetje voorzien, waardoor ze opgespeld konden worden. Op de
penning stond de overlijdensdatum, de naam en soms zelfs een afbeelding
van de overledene. In die tijd bestonden ook rouwserviezen van zwart por
selein die gebruikt werden tijdens rouwbezoek. Foto's kende men nog niet.
De dode werd daarom vaak liggend in de kist geschilderd. Toen in 1860 de
fotografie z'n intrede deed, liet men de dode fotograferen.
Zoals men nu weer een kruisje achter in de kerk ophangt met de naam en
geboorte- en/of overlijdensdatum erop, zo werden vroeger rouwborden ter
herinnering aan voorname geslachten opgehangen in de kerk.
Heden
Hoewel burenhulp in delen van het land, met name in het oosten, nog
steeds voorkomt, heeft er een enorme gelijkschakeling in begrafenisrituelen
plaatsgevonden. De uitbundige begrafeniscultuur van de negentiende-
eeuwse burgerij dreef vanzelf over en gewone stadsmensen en boeren haak
ten aan bij wat de burgerij nog aan gewoonten overhield. De professionali
sering van het begrafenis wezen heeft daar zeker bij geholpen.
Die professionalisering stamt toch al uit de zeventiende eeuw omdat de
Gilden, die vanoudsher voor de begrafenissen van hun leden zorgden, lang
zaam uiteen vielen. Daarop ontwikkelden aansprekers, die bij gelegenheid
door de elite werden ingehuurd om een sterfgeval bekend te maken, zich
geleidelijk tot moderne begrafenisondernemers. In de negentiende eeuw
kwamen daar de onderlinge begrafenisfondsen bij. Voor minder vermogende
nr. 4
Geestgronden. II (2004), nr. 4
133