in de praktijk kwam dat er op neer dat iedereen werd verzocht afscheid te
nemen van de overledene omdat de kist gesloten moest worden. Het
afscheid mocht met luid geweeklaag, snikken en luidruchtig kenbaar
maken van verdriet worden gedaan. Dan werd de kist door de dodendeur
naar buiten gedragen en - afhankelijk van de afstand tot de kerk - op een
gereedstaande boerenwagen geplaatst en met een zwart kleed bedekt (zie
ook Geestgronden jrg. 11, nr. 2/3 augustus 2004, blz. 95, afb. 39, Red.).
Bij gebruik van zo'n wagen nam de weduwe boven op de kist plaats.
Stapvoets reed hierna de stoet het erf af. De naaste familie volgde als eerste
de lijkwagen. De volgorde van de rest van de rouwenden ging in graad van
verwantschap. Onder aanhoudend klokgelui ging men dan naar de kerk. Na
de dienst en de begrafenis vertrok men in dezelfde volgorde en ook nu weer
onder klokgelui naar het sterfhuis.
De gehele binnenruimte van het sterfhuis was intussen tot eetzaal ingericht
voor wat het vroegmaal werd genoemd. De tafels waren met linnendamast
bedekt en rijkelijk van spijs en drank voorzien: krentenbollen, witbrood en
beschuit, boter, kaas, gerookt vlees en tinnen kannen met bier. Voor iedere
Afb. 11Kistachtige draagbaar met zijkan
ten en losse deksel (gravure uit: Sebastiaan
Brants, Narrenschiff, Basel 1497)
132
Geestgronden, tl (2004), nr. 4