verhuizing van de leden, deze over te nemen. Deze 5-dorpen-bond werd
langzamerhand de Provinciale Bond, waarbij zich weldra een 40-tal plaat
selijke verenigingen aansloten. Door middel van die provinciale federaties
wilde men komen tot een landelijke organisatie, iets wat de verschillende
verzekeringsmaatschappijen met lede ogen aanzien.
De heer Vinke onderstreepte de woorden van de heer Van der Laan en gaf
een blik in het regeringsbeleid ten opzichte van de P.B.O. en de vakgroe
pen. Na zijn betoog, deelde de voorzitter mede, dat reeds was besloten tot
de landelijke bond toe te treden. Na de pauze werd na enige discussie het
reglement vastgesteld. Vervolgens deelde de voorzitter mede, dat geen
akkoord was bereikt met de reeds bestaande dragervereniging. Er hadden
zich voor de nieuwe vereniging elf dragers gemeld. Hierna sloot de voorzit
ter de vergadering.'
Memento Mori (wat vrij vertaald Gedenk uw Overledenen betekent) is in
feite een afsplitsing van de dragervereniging die tot dan toe actief was.
Hoewel de dragers hun uiterste best deden was er bijvoorbeeld geen een
heid in kleding. Na maandenlange, oeverloze discussies met het bestuur
vormde een groepje mensen, onder voorzitterschap van Joh. C. Roodhart
een eigen bestuur, en richtte een eigen uitvaartvereniging op. In die jaren
woedde tussen de beide verenigingen een felle concurrentiestrijd die door
Memento Mori met haar veel correctere uitvaartverzorging glansrijk werd
gewonnen. In 2004 werd de vereniging ontbonden. Hieronder volgt een
verder verslag van mevrouw Stam-de Groot, die vanaf 1980 bestuurslid
was. In vogelvlucht beschrijft zij haar herinneringen.
Enige aanvullingen van mevrouw Stam-de Groot omtrent het rouwproces zijn
voor de algehele leesbaarheid van het artikel reeds in deel 1 (Geestgronden
jrg. 11, nr. 2/3 augustus 2004) bij het betreffende onderwerp behandeld.
Red.
Verslag van mevrouw Stam-de Groot over Memento Mori
"Het bestuur (oprichters) van de vereniging waren:
De heren Joh. C. Roodhart Sr., H. Roodhart Jr., L. Dekker en L. Broek, en
dames Mej. A. Konijn, J. Heere-de Groot, P. Koeman-Prins en B. de Graaf-
van Zeldenpas.
Geestgronden, II (2004), nr. 4
127