Afb. 31: Dragerspenning van een buurtgilde in den Haag uit 1778. Bij het aanzeg
gen werd deze genummerde penning aan de drager gegeven. Bij de uitvaart moest
de drager deze penning inleveren. Hiermee werd gecontroleerd op afwezigheid.
Rondgang
Begrafenisondernemer was een apart beroep. Zij vormden een gilde, dat
door een deken in samenwerking met de overheid werd bestuurd. Hun aan
tal was per stad of dorp wettelijk geregeld, want er was, ook bij vrouwen,
belangstelling genoeg voor dit lucratieve baantje.
Mevrouw Stam-de Groot verhaalt over de dragers. "Het dragen van een
overledene was in vroegere tijden een voorrecht, een eer, die te beurt viel
aan de zonen en/of schoonzonen. Men was de mening toegedaan dat de
dode slechts door zijn eigen bloedverwanten geëerd wilde worden. Was het
aantal familieleden niet groot genoeg, dan mochten andere familieleden de
doodsbaar dragen. Gewone mensen werden laag gedragen door de dragers,
voorname mensen op de schouder."
En over de officiële afwikkeling: "In Egmond had je ook wel eens te doen
met het lijk van een verdronken persoon. Men kreeg dan een akte van lijk-
vinding. Voor de invoering van de burgerlijke stand werden lijkschouwin-
84
Geestgronden, II (2004), nr. 2/3