De oudste naspeurbare vorm van uiterlijke rouw was het neerslaan van de hoedrand. Grove vilthoeden met slappe neerhangende randen die normaal werden opgeslagen en met spelden met kostbare stenen werden opgesto ken. De neergeslagen rand was een teken van droefheid en rouw. Minder voorname lieden bonden de rand van de hoed op met een of meer banden van stof. Bij rouw maakte men die banden los, zodat de rand kon neerhan gen en de banden er los bij hingen. Deze min of meer slordige wollen ban den ging men vervangen door een soort crêpe of tulen sluier, die lamfer werd genoemd en alleen door mannen gedragen. Lamfer De lengte van de lamfer, werd bepaald door de graad van verwantschap en was tevens afhankelijk van de tijd dat de rouw verliep. Hoe verder de rouw- tijd van de sterfdag was verwijderd, hoe korter men de lamfer droeg. Het is nog niet zo lang geleden dat mannen als teken van rouw een zwarte rand om de hoed droegen. De oudste vorm van rouwgewaad is een lange wijde mantel, die enige over eenkomst vertoonde met een monnikspij. De mantels van de mannen had den zeer lange, wijde mouwen. Dat veranderde ook weer in het tweede kwart van de 18e eeuw. Bij mannen van aanzien in diepe rouw werden de opgeslagen mouwen met stroken van wit linnen pleureuzen bekleed. De mannen droegen hierbij een hoed met een lamfer, de vrouwen een wijde kap, die huik of sloof werd genoemd. Ook droegen de vrouwen hullen of falie's. Vrouwen die zo gekleed waren, gingen gesloofd. De uitdrukking 'wat een arme sloof', voor een vrouw die veel verdriet heeft, is van dit gebruik afkomstig. De huiken en sloven werden langzamerhand verdrongen door een andere rouwdracht, namelijk een grote rechthoekige zwarte doek, die over het hoofd afhing en wel zodanig, dat de vrouw zich geheel onherkenbaar kon verhullen. Deze doeken hadden verschillende namen naargelang de streek waar ze gebruikt werden. Men noemde ze o.a. regenkleed, regensprei, dwaal, dweel of falie. De naam regenkleed had niets met regen te maken, maar betekent hier 'bedekken' en hangt samen met het woord roef De roef van een schip bedekt de opening in het dak van de kajuit. Bij de begrafenis van een burgemeester werden ook de rouwende weeskin deren in bruin en zwart of grijs laken gekleed. 82 Geestgronden, 11 (2004), nr. 2/3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2004 | | pagina 42