Doodskleed
De waeburen ontkleedden de overledene en als het een vrouw betrof kre
gen zij van de familie het doodshemd van linnen met de ruime plooien,
zwarte boordsels en stiksels en strikken. De mannen hadden een eenvoudi
ger doodshemd aan. Aan het eind van de negentiende eeuw werd veelal
katoen voor een doodshemd gebruikt die, als het een vrouw betrof, met
broderiekant was afgezet. Niet iedereen had een doodshemd in de linnen-
uitzet. Ze konden worden gehuurd via de kerk, die er een aardig centje aan
verdiende.
De naald waarmee het kleed was genaaid, werd onder in het doodskleed
gestoken, in het vuur geworpen of gebroken in de kist gelegd. Volgens het
bijgeloof was de naald een 'willend wezen'. In dit geval wilde zij een doods
kleed naaien en was daardoor gevaarlijk, doodsaanbrengend geworden.
Wanneer het naaien van het doodskleed zuiver geschiedde, dan werd het
met één draad en één naald genaaid. Om de draad mochten geen knopen
worden gelegd, want van knopen gaat een bindende kracht uit die de ziel
zou verhinderen het lichaam te verlaten. Een prik met die naald zou een
ongeneeslijke wond veroorzaken. Indien men er bijvoorbeeld een kies mee
zou aanraken, zou deze uit de mond vallen.
Het doodskleed mocht bij de katholieken niet langer zijn dan de enkels,
omdat de dode er anders over zou kunnen struikelen als hij of zij op de 'dag
der Opstanding' Christus tegemoet zou treden. Er was ook een tijd, dat men
zich liet begraven in een pij van de Minderbroeders. Men hoopte zo omge
ven te worden met een waas van heiligheid, zodat men in het hiernamaals
zou aankomen. Het doodskleed had de gestorvene vaak zelf in haar bruids
dagen van het allerfijnste linnen vervaardigd en waarschijnlijk had zij het,
zoals hier en daar de gewoonte was, in de eerste huwelijksnacht gedragen.
Vermogende mensen kregen prachtige pruiken op en werden overladen met
sieraden. In de Grote Kerk in Alkmaar zijn drie priestergraven gevonden
waar de pruik nog aanwezig was. De pruik ging normaal gesproken niet
mee het graf in. Dat was te kostbaar. Niet vermogende mensen huurden een
pruik; later werd deze gewoonte afgeschaft. Tot kort na de Franse tijd wer
den pruiken gebruikt. Ze waren meestal van zijde met paardenhaar.
Na het wassen, scheren, kammen en kleden werd het lijk op stro of op een
rolmat gelegd; een man met de armen stijf langs het lichaam, een vrouw
70
Geestgronden, 11 (2004), nr. 2/3
m