Een van onze trouwste makkers bi j onze bezoeken aan het duin was onze hond
Wally, een chowchow met een dichte, oranjebruine vacht en een blauwe tong.
Hij was anderen goed gezind, maar als iemand hem eenmaal iets had aange
daan, moest die voor hem uitkijken. Achter ons huis aan de Marinestraat was
hij heer en meester. Kolenboer Klaas de Graaff (Klaas de Loen1911-1984)
was daar zijn grootste vijand. Als Wally namelijk in het zonnetje met zijn kop
buiten de poort lekker lag te sluimeren, gooide Klaas wel eens vanuit de
kolenschuur naast Pension Zeldenpas een eierkool net boven zijn kop tegen de
muur stuk. De kool spatte als een handgranaat uit elkaar en Wally was woest.
(De bijnaam De Loen is overigens volgens zijn zoon Adrie als volgt ontstaan:
de oudere broer van Klaas kreeg als doopnaam Leonardus. Zijn roepnaam
moest dan Leon worden. Dat werd al gauw verbasterd tot het makkelijker uit-
spreekbare Loen. Ter onderscheiding van broer Klaas kwamen weer later de
namen Leen de Loen en Klaas de Loen in zwang.)
Onze hond was er gek op met ons de duinen in te gaan om naar fazanten te
zoeken en achter de konijntjes aan te jagen. Hij was niet zo snel als een
jachthond, maar wel een goede 'struinder'. Geen fazant ontsnapte aan zijn
aandacht. Bij een in een hol gevlucht konijn begon hij met zijn poten te
graven om er bij te komen, maar meestal zonder succes. Op een middag
was ik met mijn broer in de zuidduinen aan de zeekant. Daar sloeg de hond
aan bij een konijnsgat, zonder dat we in de omgeving ook maar iets van een
konijn hadden waargenomen. Wally begon te graven. Wij wilden doorlopen
en trokken de hond mee. Maar zodra we hem loslieten, dook hij weer in het
gat om met zijn voorpoten als een razende verder te delven. We besloten
door te lopen. Als hij er genoeg van kreeg, zou hij wel komen. Maar na het
avondeten was hij nog steeds niet thuisgekomen. We werden ongerust en
gingen terug naar de plek waar we hem hadden achtergelaten. Hij was nog
steeds aan het graven en verdween zo nu en dan helemaal in het gat. Met
moeite trokken we hem eruit. Hij zat helemaal vast. In het gat zag mijn
broer even later nog net een konijnenstaart en met enige moeite kon hij het
konijn pakken. Na een paar tikken met de hand achter zijn oor was het
dood. Trots liepen we met de buit naar huis. We wisten, dat ze thuis blij
zouden zijn. Maar nog trotser liep Wally naast ons, scherp lettend op het
konijn onder mijn broers trui en met een blik in zijn ogen die vertelde dat
de vangst aan hem te danken was.Q
(Met dank aan Piet Schuit die als beheerder van de begraafplaats in Egmond aan Zee
behulpzaam was bij het opzoeken van geboorte- en sterfdata.)
Geestgronden, 10(2003), nr. 2/3
53