met een knotje helm. Als dat gebeurd was, kwamen verderop aan het pad
langs enkele duinlandjes. Een daarvan was van mijn grootvader Huibert
Konijn (1865-1944). Als hij op het landje bezig was, gingen we even naar
hem toe. Hij waarschuwde ons dan altijd voor de duinwachters.
Afb. 8: Klaas de Graaff, die in zijn jonge jaren in de winter kolenboer en in de
zomer taxichauffeur was, naast zijn Fiat. De vrouw naast hem was badgast en pas
sagier (foto uit collectie Adrie de Graaff)
Even verder kon je rechts naar De Vossendal, maar eerst was links nog een
dal met maar één landje. Het was van Kees Butter (1872-1950) en hij teel
de daar aardbeien. Als de vruchten rijp waren steeg op warme dagen een
zoete geur omhoog, die bij gunstige wind al van verre was te ruiken. Wij
konden het niet laten te proberen wat aardbeien te plukken. Maar dat viel
niet mee, want Butter hield zijn nering als een waakhond in de gaten. De
heer Butter was een statige man. Hij liep zo recht als een plank en ver
plaatste zich met behulp van een wandelstok, die hij als wapen gebruikte
als hij ons in zijn land betrapte. Iets verder aan de noordkant van De
Vossendal was een waterkuil gegraven, waaruit dieren konden drinken.
Hierin zwommen prachtig gekleurde salamanders. We vingen ze om ze
thuis in een viskom te doen.
52
Geestgronden, 10(2003nr. 2/3