noemden haar een kol. Soms vroeg een vrouw uit de Zuiderstraat aan ons,
of we een schaaltje gevuld met bramensap naar haar toe wilden brengen. We
vonden dat wel griezelig, maar deden het toch maar. Met haar oude, ver
weerde handen pakte ze het schaaltje aan en ze dronk het gulzig leeg. Het
aan de binnenkant achtergebleven sap streek ze met haar gekromde wijsvin
ger op om de restjes van haar vingers af te likken. Omdat ze zelf de weg
terug niet wist te vinden, moest ze door anderen weer opgehaald worden.
Afb. 7: Grootvader Huibert Konijn met
een in de duinen veel voor transport
gebruikte draagmand. Uitg. Mej. A.
Belleman, Egmond aan Zee
Als jong jochie hield ik mijn oudere broers altijd goed in de gaten. Als ze
duin in gingen, wilde ik mee. Zij vonden het ook wel goed, als ik meeging.
Dan kon ik dienen als een soort 'afhouder': de duinwachter had mij als
kleintje bij betrapping het eerst te pakken. De anderen konden dan vluchten
en ik was zo jong dat hij mij maar liet gaan.
Zoals gezegd leidde het wagenpad vanuit het dorp tussen De Groene Duin en
De Lange Duin door zuidwaarts. Daar werd de spanning vanwege een moge
lijke ontmoeting met een duinwachter al een beetje voelbaar. Om dat eerst
een beetje af te reageren, moesten we eerst 'met de broek af'. Daar hadden
we een vast dalletje voor. Als we klaar waren, veegden we ons achterwerk af
Geestgronden, 10(2003), nr. 2/3
51