Ook in de Schoorlse duinen waren duinwachters. We werden soms over
grote afstanden achternagezeten. Of we verscholen ons in de vele dennen
bossen. Als we dan weer terug naar Egmond waren gelopen, kwamen we
doodop thuis. Maar we waren heel blij met de eieren. We hadden thuis niet
zo veel. Om de sterke vissmaak te verminderen werden de eieren bij het
bakken eerst goed geroerd en daarna werden ze flink doorgebakken. Of ze
werden flink hard gekookt: wel vijftien minuten lang. We smulden er heer
lijk van!
Zuidduinen
De toegang vanuit het dorp tot de zuidduinen was een wagenpad van zand
bij het huisje van Willem Schong. Dat stond aan de westkant van het gere
formeerde kerkje aan de Zuiderstraat (nu Museum Egmond). Heel plan Zuid
moest nog gebouwd worden. Langs het wagenpad was een keermuurtje, om
te voorkomen dat het duinzand de Zuiderstraat in kon lopen. Op dat muur
tje kon je heerlijk zitten uitkijken. Op deze plaats kwamen we meestal na
schooltijd bij elkaar en daar smeedden we onze snode plannen. Willem
Schong handelde in vis. Afvalwater gooide hij buiten de poort in het zand.
Vooral bij warm weer kon je dat goed ruiken!
Achter het erf van Willem Schong was een zandpad dat naar het Torensduin
liep. Bovenop had je rondom een prachtig uitzicht over land en over zee.
Trawlers met Egmonders aan boord op de uitreis naar de visserij voeren vaak
zo dicht mogelijk onder de wal om al toeterend met de stoomfluit Egmond te
passeren. Vrouwen van de opvarenden stonden dan op het Torensduin met
hun boezel (schorten) te zwaaien, als laatste groet voor de reis.
Je kon er ook altijd een mooi plekkie uit de wind zoeken. Op Torensduin
deden we aan vliegeren. De kop van het duin bestond nog uit oud kolen
gruis (uit de tijd dat er nog een kolenvuur voor de vuurtoren gestookt
werd). Maar het groen kwam er wel doorheen. Aan de oostkant van
Torensduin was een diep dal waar je fijn kon voetballen.
Als je na Torensduin het wagenpad opging lag eerst rechts de visrokerij van
Willem Schong, waar vis hing te drogen. Westelijk daarvan lag een diep dal
met een welput. Daar lesten we vaak onze dorst. Deze put was gemaakt van
op elkaar gestapelde haringtonnen, waar de bodem uit was gehaald. Hij was
heel diep en niet afgesloten met een deksel. Vader Blaauboer waarschuwde
ons dikwijls goed uit te kijken en er niet in te vallen. Verderop aan de west
kant van dit dal begon weer een hoog duin. Maar dat was niet zo hoog als
Geestgronden, 10(2003), nr. 2/3
49