Vooral in de broedtijd leefden we op voet van oorlog met de koddebeiers of duinwachters. Die wisten wel, dat we naar fazanteneieren zochten. Daar kregen we geld voor van poelier Jan Half. Er lagen ook veel nesten met eendeneieren. Wulpen, scholeksters en ook wel patrijzen nestelden in de duinen. En kraaien, eksters en duiven broedden in de vlarenbomen (vlieren) achter de zeeduinen. Bergeenden nestelden in konijnenholen; uit sporen voor de holen konden we opmaken of er een stel zat te broeden. Verder waren er nog tientallen soorten kleinere vogels met nesten in doornstruiken en op de grond. Ze lagen vaak goed schuil en je moest goed opletten waar ze opvlogen. Dat was niet zo eenvoudig, omdat je tegelijkertijd ook alert moest blijven, dat de duinwachter je niet in je nek greep. Als hij vlakbij je opdook, rende je voor je leven en stokte je adem. Vermeldenswaard is nog het grote aantal leeuweriken. Geregeld zag je ze opstijgen tot grote hoogte waar ze biddend hun jubelende zang lieten horen om daarna weer in spiralen neer te duiken. Sommige Egmonders hadden een leeuwerik als zangvogel in een kooitje in de woonkamer. In de loop van de jaren hadden we zeker vijftig tot zestig verschillende eieren gevonden; van heel grote tot de allerkleinste die heel breekbaar waren. We bewaarden ze in een grote doos met zaagsel. Als we een eitje gevonden hadden waar we de naam niet van wisten, gingen we naar burge meester Eijma. Die had een boekje met afbeeldingen van eieren. Hij hielp ons dan aan de naam van de vogel die het ei gelegd had. De veldwachter moest ons in de gaten houden om het eieren zoeken tegen te gaan, maar zijn baas hielp ons... De burgemeester had zelf vogels in een grote ren in zijn tuin. We hadden zogezegd dezelfde hobby. Het allermooiste vonden we het zoeken van meeuweneieren in de Schoorlse duinen, op het Houtvlak en de IJsbeer, en bij Bergen aan Zee bij het Russenduin en de Meeuwenlekken. 's Morgens vroeg in het donker gingen we al op pad, soms wel acht kilometer naar de Noord langs het strand. Bij het dag worden gingen we dan over de zeeduinen naar de meeuwenkolo nies op zoek naar eieren. Als je geluk had, vond je wel vijftien tot vijfen twintig stuks. We vervoerden ze in een grote, rode zakdoek waarvan we de punten vast hadden geknoopt. Als het een paar dagen slecht weer was geweest, waren minder 'bezoekers' ons voor geweest. Als ik dan samen ging met mijn broer Jochem, die heel goed kon zoeken, vonden we wel een handdoek vol met eieren. 48 Geestgronden10 (2003), nr. 2/3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2003 | | pagina 11