slaapzaal borst en rug met koud water wassen, veel eten en 's middags sla
pen en dan maar weer de duinen in, en als het mooi weer was het strand op:
'hela hi-ho'.
Mooi weer was het de laatste dagen niet, want wij mochten al die dagen
niet naar buiten. 'Het stormt', zeiden de zusters. We moesten maar gaan
spelen in de speelzaal waar plotseling, heel vreemd, grote dikgevulde zak
ken lagen opgestapeld onder de vensterbanken en in de hoeken. Als je het
zo zag dacht je, dat het zandzakken waren. 'Dat zijn erwten en bonen', zei
den de zusters. Die slaan wij hier altijd op, als het zo stormt De gor
dijnen waren potdicht en de ramen rammelden hevig. Er klepperde voort
durend iets buiten, maar de zusters deden vreselijk hun best het stormgeluid te
verdringen door ons veelvuldig duidelijk en hard voor te lezen over de Here
Jezus. Als je groot was, en dat was ik, mocht je een brief aan je ouders gaan
schrijven of gaan tekenen en daar was je dan een hele poos zoet mee. Twee
februari 1953 schreef ik boven aan mijn brief. Nou kon je geen vier dagen
blijven briefschrijven en de vuurtoren die je vanuit de zijkant van het huis,
waar de gordijnen wel open waren, in de verte kon zien staan, had ik ook al
drie keer geschetst en met kleurpotlood opgewerkt: steeds weer werd hij
wit met die rode raampjes er bovenin, en steeds weer het gras eromheen op
de duinen groen met wat geelbruin er doorheen. Het begon de kinderen op
te vallen, dat ze al zolang binnen moesten blijven. 'Het stormt', zeiden de
zusters.
's Zondagsmorgens verdrongen wij ons op de overloop tussen twee slaap
zalen in: een soort heiligdom, waar je anders nooit mocht komen omdat
daar ook het kamertje van de zuster was met het gevreesde luikje waardoor
zij 's nachts streng stond te loeren. Als ze gerucht hoorde, vooral als het
gegiechel of gepraat was, dan was je er gloeiend bij! Maar 's zondagsmor
gens verdrongen wij ons op dat overloopje waar onze kleren in vakjes
lagen om onze zondagse kleren te krijgen van de zuster waarmee wij dan
deftig naar de kerk gingen. 'We gaan niet naar de kerk', zeiden de zusters:
'Het stormt'. Zelfs de zusters gingen niet naar de kerk en de wind floot
door het trappenhuis, 's Avonds zaten wij zoals gewoonlijk in de eetzaal
aan de lange tafels te eten: jongens bij jongens en meisjes bij meisjes, en
aan het einde een zuster. Vlak voor mijn neus stond een grote aluminium
schaal met veel bobbels en deuken aan de rand en van binnen vies blauw
uitgeslagen vanwege de rodekool die er in zat. Ik wist dat het niet goed
Geestgronden, 10(2003), nr. 1
31