dingen van Tissingh en Visser in een slecht afgesloten schuur opgeslagen.
Er waren dan ook al meerdere goederen uit de schuur gestolen. Verder werd
gemeld, dat zelfs nog werd geloerd op goederen die nog zouden kunnen
aanspoelen. Men had ter plaatse bedacht hoe deze diefstallen en strandjutte-
rij konden worden voorkomen, om vervolgens tot de conclusie te komen
dat alleen een afdeling cavalerie voorzien van de nodige orders orde op
zaken zou kunnen stellen. Een verzoek om bijstand door een afdeling cava
lerie zou worden gedaan aan de Raadpensionaris van Holland.
Op 9 september 1777 legden de 38 overlevenden, onder wie de bootsman
van de Overhout, Jan Emanuel Uytsinger, ten overstaan van Abraham van
Beem, openbaar notaris bij het Hof van Holland en residerende te Amster
dam, een getuigenverklaring af over het vergaan van zijn schip. De
Overhout was op 5 februari 1777 van de Rede van Galle (Ceylon) vertrok
ken en op 29 april bij Kaap de Goede Hoop aangekomen. Van hier werd op
19 mei de terugreis naar het vaderland aangevangen. In gezelschap van de
Oost-Indische retourschepen Meerenherg en Buytenleven en het oorlogs
schip Alarm kwam de Overhout op 27 augustus 1777 bij Texel aan. Vanuit de
loodsboot werden twee Texelse loodsen aan boord genomen. Op de voormid
dag van zaterdag 30 augustus gaf de kapitein van het oorlogsschip Alarm het
commando over aan de kapitein van de Meerenherg. De Buytenleven was
inmiddels zijn eigen weg gegaan. De drie schepen gingen 's middags om 5
uur voor anker, terwijl er een oostelijke wind stond. In de loop van de
avond begon de wind uit het westen te waaien om vervolgens over te gaan
in een zware storm uit het noordwesten. Het oorlogsschip koos weer de
volle zee, terwijl beide andere schepen op drift raakten. Door de Overhout
werden diverse pogingen gedaan de ankers uit te zetten. Achtereenvolgens
werden echter het boeganker, tuiganker en plechtanker verspeeld. Men hees
de zeilen en ontwaarde zondagsmorgens om tien uur land, dat echter dooi
de slechte weersomstandigheden niet werd herkend. Het schip bevond zich
in water van nog nog maar negen vadem diep, terwijl het slechts een halve
mijl uit de kust lag. Men beschikte alleen nog over een werpanker hetgeen
beslist niet voldoende was. Teneinde te proberen de lading en het leven van
de bemanning te behouden adviseerden de loodsen kapitein Angelvoorst
het schip op het strand te zetten. Tussen zes uur en zeven uur 's avonds liep
de Overhout bij Egmond aan Zee op het strand. Het werpanker werd uitge
gooid om te trachten het schip met de achtersteven richting zee te houden.
In deze toestand bleef het schip tot ongeveer twaalf uur 's nachts liggen, tot
Geestgronden, 9 (2002), nr. 4
105