De oma van Ria Baltus-Beerends (1932) uit Bergen heette Franse. Bij familieon
derzoek kwam Ria Baltus erachter, dat zij stamt uit een familie van onderwijzers
en onderwijzeressen, die ook in Egmond actief was. De schrijfster is de achter
kleindochter van de eerste Meester Franse in Egmond-Binnen. (Red.)
R. Baltus-Beerends
MEESTER FRANSE
Mijn vader Frans Beerends (1896 - 1986) tekende omstreeks 1975 in zijn
'Herinneringen' het volgende op:
"Beelden uit mijn kinderjaren
uit mijn jeugd zo vrij en blij,
trekken somtijds kalm en rustig
aan mijn peinzend oog voorbij.
Zo begint het liedje Het hutje bij de zee, dat mijn grootvader in het begin
van de vorige eeuw gemaakt heeft. Hij was, nu meer dan honderd jaren
geleden, hoofd der school te Egmond-Binnen, toentertijd nog een onbedui
dend dorpje. De bovenmeesterwas in de ogen van de eenvoudige bewo
ners een hele autoriteit. Hij was zeer populair en dichterlijk begaafd.
Diens vader, dus mijn overgrootvader, was een gewone arbeider; hij was
koddebeier thans zou men hem duinopzichternoemenen hij woonde in
een dienstwoning in de duinen, het door mijn grootvader in het lied bezon
gen 'hutje aan de zeeIn dat huisje is mijn grootvader geboren. Het
bedoelde liedje is dus niet een zomaar bedacht fantasietje, maar het heeft
een historische achtergrond.
Toen ik deze regels van de hand van mijn vader na diens dood las, ben ik
nieuwsgierig geworden en heb ik de historie van de familie nageplozen. Het
blijkt dat mijn vader over een grote fantasie beschikte. Het is inderdaad waar
dat zijn grootvader hoofd was van de openbare school te Egmond-Binnen,
maar hij is niet in een 'hutje aan de zee' geboren! Of hij ooit het liedje heeft
gemaakt is zeer de vraag. Op muziekbladen kom ik alleen maar tegen, dat
het liedje is gecomponeerd door J.R. Thomas, met tekst van M.B. Ie Jeune.
Dan zou ik moeten aannemen, dat Anthonius Franse zich als componist J.R.
Thomas noemde en dat zijn tweede echtgenote Marie de Jong Le Jeune in
het Frans) de tekst heeft geschreven? En dat is wel heel onwaarschijnlijk.
Geestgronden, 8 (2001), nr. 4
109