van 2500. Borg voor de koper waren zijn zwager Willem Dirksz biersteker
(met wie de fatale ruzie begon) en Willem Sijmonsz Moenevelt, oud-schepen
van Egmond. Jacob Clopper wordt hier al op 18 juni 1626 als eigenaar
genoemd, en wel in de belending van de herberg 'De Abdij', die ten noorden
van 'Het Huys van Egmond' stond. In 1624 werd 'De Abdij' door zijn broer
Dirk Pietersz en vader Pieter Dirksz Clopper vanwege schulden verkocht.
Maar tussen 1620 en 1624 staat het huis op de hoek nog op naam van de
waardin Maartje Dirks. Als weduwe van Jacob Sijmonsz Rijcken moest ze
haar herberg tot twee maal toe belasten met een hypotheek.
Jacob Sijmonsz Rijcken kennen we als schepen in het dorpsbestuur van
Egmond-Binnen tussen 1605 en 1607; hij was van 1610 tot 1615 herbergier
in 'Het Rode Hart' op den Hoef en daarna in het 'Huys van Egmond' te
Egmond-Binnen, dat hij omstreeks 1615 gekocht moet hebben. Hij overleed
kort voor juli 1617, waarna zijn weduwe Maartje Dirks de zaak alleen voort
zette, tot ze omstreeks 1625 hertrouwde met Jacob Pietersz Clopper. In diens
testament van augustus 1636 voor notaris Walenburg benoemde hij zijn
vrouw tot enig erfgenaam en alles lijkt dan nog pais en vree tussen de echte
lieden. De verkoop aan zijn stiefzoon Mies Jacobsz, maar drie maanden voor
zijn dood, doet niets vermoeden van de moeilijkheden die Descartes noemt,
laat staan van de tragische afloop van de ruzie.
Maartje Dirks had uit haar eerste huwelijk twee kinderen. Behalve Mies of
Meeus Jacobsz ook een dochter Guurtje Jacobs die zou trouwen met Willem
Dirksz biersteker in het nu nog bestaande huis op de hoek van de Abdijlaan
(zuidzijde) en de Herenweg (oostzijde). De Egmondse familie Schuyt stamt
rechtstreeks van dit laatste echtpaar af.
Zoals we zagen werd Mies Jacobsz voor eeuwig verbannen en zijn vrouw
Aachte Jacobs bleef achter in de herberg met twee kinderen en een zware
schuld. Lang heeft ze het daar niet kunnen volhouden, want al in mei 1647 stond
het huis op naam van ene Gerrit Hendriksz Borssevelt, wellicht een van de
schuldeisers. De formele overdracht door de voogden over de niet met name
genoemde kinderen van Mies Jacobsz is echter pas geregistreerd in september
1648; op dezelfde dag dat Borssevelt de herberg voor 3050 overdeed aan de
herbergier Pieter Claasz Steeboo. Het pand was toen nog belast met een oude
schuld van 1667 aan een Alkmaarse metselaar, die waarschijnlijk was ontstaan
bij een vroegere verbouwing van het huis. Aachte Jacobs is daarna ingetrokken
bij haar moeder Maartje Nannen Clopper, sinds 1644 weduwe van de schepen
en leenman van Egmond Jacob Paulusz Soutman te Rinnegom (HKB, pp 490 en
1160). Ook haar ongehuwde broer Nan Jacobsz, die zich niet Soutman maar
Geestgronden7 (2000), nr. 2/3
87