hoogste die voorhanden was, klom op een kistje en in gebroken Nederlands
(hij was attaché geweest in Batavia) hield hij een lange rede met als einde,
ik hoor het hem nog zeggen: "ter dood veroordeeld"De slachtoffers lagen
voor hem op de grond en ik vreesde dat ze het vonnis daar ter plaatse zou
den voltrekken, ik dacht: dan houd ik mijn ogen stijf dicht. Ze zijn echter
buiten het kamp onthoofd. Na de oorlog heb ik gehoord dat bij terreinafgra
ving door krijgsgevangenen hun skeletten zijn aangetroffen, ik was toen al
niet meer daar.
Op een dag komt een matroos konstabel naar me toe en vraagt in opdracht
van een overste (wiens naam mij is ontschoten) of ik wil proberen van de
nog bruikbare onderdelen van bepaalde kanonnen (oud marinegeschut van
7,5 cm, dat door de bemanning voor de overgave onbruikbaar was gemaakt)
één bruikbaar kanon te maken. Ik stond perplex, dacht na en zei: "Je moet
een duidelijk ondertekende schriftelijke opdracht vragen die je goed moet
bewarenwant die kun je later wel eens broodnodig hebben. Die schrifte
lijke opdracht werd hem geweigerd en ik heb van de hele zaak nooit meer
iets gehoord. Die overste echter heb ik nooit meer gezien.
Het zal ongeveer juli 1942 zijn geweest dat 1000 man werden geselecteerd,
waaronder ik. Dat selecteren bestond uit langs een Japanse dokter lopen,
die keek je even aan en zei OK of Djatto Nad (niet goed). Wij werden in
een aparte barak ondergebracht en een jap sprak ons toe: Jullie gaan naar
een land waar het beter is dan hier.Nou, wij waren onder de gegeven
omstandigheden best tevreden en wij verlangden niet naar dat betere land
van hem. Wij maar gissen, gaan we naar lood- of tinmijnen? Dat zou ons
einde betekenen, maar wij waren al zo flegmatisch, dat wij ons nergens
meer over opwonden. Wij kregen een handdoek, een molton deken en een
paar witte gymschoenen, welke spullen wij echter toen en daar niet moch
ten gebruiken, die waren voor het 'beloofde land', waar dus kennelijk geen
handdoeken of dekens of gymschoenen voorhanden waren. Er waren onder
die 1000 man van alle rangen en standen, maar nu werden wij allen van één
rang, namelijk die van krijgsgevangene. Op een dag begin oktober, ik meen
zelfs op mijn verjaardag, die toen echter niets feestelijks had, 's middags
om twee uur moesten wij verzamelen om naar de haven te marcheren. Er
stonden vrouwen van KNIIL-militairen langs de kant van de weg te huilen.
Die vrouwen woonden in Makassar en wij vroegen ons af: hoe wisten die
dit zo gauw? De ondergrondse nieuwsvoorziening werkte kennelijk nog
perfect. Wij embarkeerden op een groot schip, Osahama Mant geheten. Ik
60
Geestgronden, 7 (2000), nr. 2/3