Op een dag was ik lid van een werkploeg, die aan de havenkant iets moest
verrichten; zulke werkploegen waren populair bij ons, want je kon dan
altijd bij inlandse verkopers tijdens rustperiodes wel iets eetbaars kopen. Zo
lag daar op een dag een Japanse torpedojager en ik zag de hofmeester die
ons na onze schipbreuk had verzorgd; ik wist zijn aandacht te trekken. Hij
praatte druk met zijn maten en wees op mij en Jan van der Werf. Even later
kwam hij met enkele pakjes sigaretten en sprak met ons alsof wij de groot
ste vrienden waren. Of het een andere jager was of de getroffen jager waar
mee wij in Makassar waren aangekomen, kon ik niet van hem aan de weet
komen.
Op een dag moesten wij een leeggelopen zwembad schoonmaken toen een
Chinees meisje in de daar aanwezige bar mij stiekem een briefje overhan
digde, dat ik in de WC las; "Houdt moed. de Amerikanen zijn al op Ambon
geland; over enkele weken zijn jullie vrij!" Onzin natuurlijk. Er was nog
geen enkele Amerikaan in Indië, tenzij als krijgsgevangene. Maar elke stro
halm waaraan je je kon vastklampen, elk gerucht, hoe fantastisch ook, werd
gretig aangegrepen. Toen wij tegen de avond in het kamp terugkeerden,
krioelde het daar van de Japanse soldaten met bajonet op hun geweer en wij
moesten vlak bij de ingang blijven staan. Toen zat ik behoorlijk in mijn
rats, ik dacht: aanstonds worden wij gefouilleerd en dan vinden ze dat
briefje, dat kan me de kop kosten. Wij werden bewaakt door een jap en
toen die zich even omdraaide, stak ik snel het briefje in mijn mond. liet het
weken en slikte het door. Als ik daar omstandig had staan kouwen. was ik
natuurlijk ook de klos geweest. Ik zit dat nu heel rustig op te schnijven.
maar het waren toch heus angstige momenten want het ging om je leven.
De jappen vonden het een sport iemand aan hun bajonet te rijgen. De reden
van al die consternatie was dat er de vorige nacht drie mannen waren ont
snapt, een marine reserveofficier, een KNIL-sergeant en een militie
matroos, een toen bekend zeiler, die in 1940 zeilende naar Indië was geko
men. Door de Duitse bezetting kon hij niet meer naar Nederland terug.
Natuurlijk gingen ze niet afzonderlijk; ze hadden hun vlucht goed voorbe
reid dachten ze. Toen ze gemist werden was de jap razend: dat lieden die
namens de keizer werden bewaakt en diens gastvrijheid genoten zomaar
wegliepen was een grove belediging. De volgende dag werden de drie het
kampement binnengereden aan handen en voeten geboeid, onder het bloed,
bijna naakt, en voor zover na te gaan bewusteloos. Zij waren dus al flink
toegetakeld: zij hadden immers de keizer van Japan beledigd!
Alle krijgsgevangenen moesten verzamelen en een Japanse kolonel, de
Geestgronden. 7 (2000). nr. 2/3
59