Op een kwade dag komt er een ploeg volk, Nederlanders, binnen. Ik zei
tegen mijn ploeggenoten: "Verrek, dat zijn mensen van de Java". Ik kende
er veel van, want ik was immers met de Java gelijk met hen uit Nederland
aangekomen. Dat zal op 2 of 3 maart zijn geweest. Bij ons kwam majoor
machinist Tameris en krpl. Korndorffer, wiens vrouw later nog in het kleine
Ooievaarstraatje woonde. Zij vertelden van de slag in de Javazee en de
ramp die de Nederlandse vloot was overkomen. Dat gebeurde op 27 febru
ari 1942. Tameris vertelde hoe hij van de zinkende Java langs de voorste
ven. die toen een hoek van 45 graden met de wateroppervlakte maakte, zich
naar beneden had laten glijden en hoe hij zich daarna had weten vast te
klampen aan een daar ondersteboven drijvende balie (wastobbe) waaronder
een luchtkussen zat. Hij had zich zo tot de andere dag drijvende weten te
houden, tot hij door het hospitaalschip Plancius271 werd opgepikt met nog
vele anderen. Ook dit schip werd met de drenkelingen naar Makassar
gebracht door de jap.
Al met al raakte ons verblijf overvol en de twee tonnen waarin je je behoef
te moest doen liepen spoedig over, zodat de inhoud over de vloer stroomde,
wat de hygiëne en vooral de gezondheid niet ten goede kwam. Vele mensen
hadden diarree, kortom de toestand werd kritiek. De gevangenis had een
capaciteit van zo'n 350 man en nu zaten er zo'n 1400. Het was daar en toen
dat ik de officier van de Administratie terugzag die zich zo kwaad maakte
omdat ik een postzegel wat scheef opplakte en die nu met een collega een
ton fecaliën liep te verslepen.
Er was een reserveluitenant van het KNIL, Buddingh genaamd, die iets in
Japan geweest was en die vloeiend Japans sprak. Hij wist de jappen, die
een grote angst voor besmettelijke ziekten hadden, te overtuigen dat deze
toestand tot een catastrofe zou leiden en jawel hoor, op een morgen, naar ik
meen op 2 april. Goede Vrijdag, marcheerde de hele inhoud van de gevan
genis naar een kampement, een kazerne van het KNIL, ergens aan de zee
kant gelegen. Dat was een geweldige verbetering. Ik kwam met Jan van der
Werf, onze motorsloepmachinist, en Tameris in een deel waar vroeger een
inheems gezin van het KNIL had gewoond. De onderofficieren werden
apart van de schepelingen gehuisvest, evenzo de officieren, die in de op het
kamp aanwezige huisjes van hun KNIL-collegae werden ondergebracht. Ik
werd toen een paar dagen ernstig ziek, had hoge koorts en zag allerlei rare
beelden en allemaal zwarte beestjes; dat zullen wel de gevolgen van de
doorgestane emoties zijn geweest. Vergeleken met ons verblijf in de gevan
genis waren wij in de zevende hemel. Zondags kwam er een Chinees in het
56
Geestgronden, 7 (2000). nr. 2/3