gereden, waar natuurlijk ook de ach en wee's niet van de lucht waren. Later
hebben we erom gelachen, maar het had slechter kunnen aflopen en dan
had ik dit niet kunnen schrijven. In de winter was het veelal wild, hazen,
konijnen, wat verhandeld werd.
Nu zal ik iets vertellen wat nog nooit iemand heeft willen geloven maar wat
toch de zuivere waarheid is. Enkele dagen voor Kerstmis 1919 heb ik op
één dag van 's morgens vijf tot 's avonds elf uur 500 konijnen gevild! Later,
vlak na mijn krijgsgevangenschap, had ik samen met Ben van Manen voor
wat repen chocolade en een khakibroek een konijn gekocht bij een Japans
boerderijtje. Ik zou het beest villen en zei: "Ben, ga jij nou een emmer
water halen om de bout af te wassenToen hij een paar minuten later
terugkwam, was het beest panklaar. Hij zei: "Nu wil ik wel geloven wat je
eens vertelde over die 500 konijnen op één dag. Ik heb altijd gedacht dat is
een onmogelijkheid, dat is opschepperig." (Het villen komt later in de
memoires nog aan de orde, red.)
Tot september 1920 ben ik bij Zwaan gebleven, als ik mij goed herinner op
aandrang van Vader, die mij een compagnonschap aanbood, waarop ik ben
ingegaan. Ik denk dat Zwaan mij op het eind van het seizoen ook zonder
bezwaar liet gaan, want ik werd al een beetje een man en zou meer moeten
verdienen. Vanaf september ga ik dan vis venten. Vader gaat maandags en
donderdags op de fiets naar de visafslag in IJmuiden. De aankoop kwam
's avonds met de tram in Egmond aan of werd ook wel naar Warmenhuizen
gezonden, waar de stationschef, Piet Wiering. het op een geschikte plaats
neerzette en voor z'n moeite een braadje vis of een schelvisje kreeg. Dinsdags
de Zijpe in, 's woensdags Koedijk. Ook heb ik wel in Schoorl gevent. Ik her
inner mij koffie in de pastoriekeuken bij Aaltje Schermer, de huishoudster.
Zij kwam van Castricum. Vrijdags lag mijn afzetgebied op Tuitjenhorn,
Kalverdijk en Kerkebuurt en het is daar dat ik voor het eerst mijn latere
levensgezellin ontmoette. Zij was toen zestien of zeventien jaar en diende
bij Sneekes, café annex kruidenierswinkel.
De eerste kennismaking verliep niet zo vlot. Ik maakte de vis schoon achter
het huis op de 'stoep', een houten bordes aan de slootkant, waar toen kle
ding werd uitgespoeld, melkkannen werden gereinigd etc. Zij mopperde dat
zij juist de stoep had schoongemaakt en dat ik daar nou weer kwam met die
vis-schoonmakerij. Zoals U weet is er van een blijvende vijandschap geen
sprake geweest. Integendeel! (Volgt later in het verhaal, red.)
14
Geestgronden, 7 (2000), nr. 1