kabinetorgel een welgesteld man moet zijn geweest. Jan Conijn (ook: Konijn, 1817-1878) was dat ook. Zijn grootmoeder van moederszijde, Aagje Jans Gouda, was in 1820 met drie anderen ingedeeld in de eerste klasse (er waren toen acht klassen) van belastingplichtigen voor de plaatse lijke hoofdelijke omslag. Ook zijn moeder, Aaltje Jansdr Konijn, getrouwd met Engel IJsbrantsz Konijn, stond vanaf 1846 (met een enkele onderbre king) tot aan haar dood in 1865 als eerste op die lijst. Haar zoon Jan was na 1856 een goede vierde of vijfde, en na 1865 tweede. Als reder (aanvanke lijk was hij, net als zijn vader, bakker) bezat hij in 1856 drie visschuiten en voorts was hij mede-eigenaar van nog eens vijf visschuiten.101 Zijn econo mische positie werd weerspiegeld in het politieke en kerkelijke leven. Conijn, die laatstelijk in de Zuiderstraat woonde, was raadslid en wethou der van Egmond aan Zee (vrijwel ononderbroken vanaf 1849 resp. 1851 tot aan zijn overlijden), lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland (1867-1874) en speelde een vooraanstaande rol in de Oud-Katholieke Kerk in Egmond aan Zee (was onder meer boekhouder van de Algemeene Armen van de O.K. Kerk). Op zoek naar een organist Intussen werden pogingen in het werk gesteld, een organist te vinden. Nogal wat personen weigerden, onder andere omdat het vervoer van en naar Alkmaar problemen opleverde. Zo reageerde J. de Groot uit Alkmaar op een verzoek "dat ik allesints genoegen zoucle nemen met U voorstel, wanneer de Hoef niet zoo ver van Alkmaar was. Twintig jarige ondervin- ding heeft mij geleerd wat het is, te zorgen altijd op den bestemden tijd pre sent te zijn. Zoo het mogenlijk is dat men mij per as van en naar Alkmaar transporteerd, dan is mijn eenigste bezwaar opgelost" Kennelijk heeft de secretaris van de orgelcommissie, bovengenoemde heer Zwart, de functie van organist toen maar op zich genomen. In december 1872 liet hij tenminste weten, niet zonder verlichting te kunnen spelen.12' Lang heeft hij het niet volgehouden. Per 1 juli 1873 nam hij ontslag, omdat sommige gemeenteleden hun ongenoegen over zijn spel niet onder stoelen of banken staken. Wie hem is opgevolgd, weten we niet. Wél, dat op de eerste zondag na zijn ontslag het orgel niet bespeeld werd, iets waarover Zwart zich schriftelijk beklaagde.1" De kerkvoogdij moet toch iemand heb ben aangesteld, want het honorarium voor de orgelbespeling werd met ingang van juli 1873 vastgesteld op 75 per jaar, op voorwaarde van een batig saldo.14' 102 Geestgronden, 6 (1999), nr. 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 1999 | | pagina 8